Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Magdalena van Erp, en alzoo een neef van den Dichter en Historieschrijver Pieter Cornelis Hooft, daar diens eerste vrouw eene zuster van Bake's moeder was. Hij heeft zich als een zeer verdienstelijk Nederduitsch Dichter doen kennen door zijne Bijbelsche Gezangen. Amst. 1682, 4o., met platen, waarvan in 1721 een tweede druk verscheen, en Mengelpoëzij, na zijne dood in 1737 door Lambertus van den Broek, gezegd Paludanus te Amsterdam in 4o. in het licht gezonden. Bake, die Lid was van het Kunstgenootschap, onder de zinspreuk: In magnis voluisse sat est, hetwelk zich meest met de tooneelpoëzij bezig hield, heeft in dit vak geleverd: Gloorroos en Adelgond, herders verjaarspel. Amst. 1748, 8o. Nog bragt hij met den Bredasche Dichter Pieter Nuyts in Nederduitsche vaerzen: Het tiende en dertiende schimpdicht van Juvenalis. Amst. 1695, 8o. ‘Bake heeft in zijne Bijbelsche Gezangen de gewijde stoffen met waardigheid behandeldGa naar voetnoot(1).’ Zijne verzen hebben eenen vasten en deftigen gang. Zijne lezenswaardige verhandeling over de heilige ofte Bijbelpoëzij, die ze voorafgaat, draagt in eenen krachtigen stijl vele blijken van 's mans geoefend oordeel en grondige geleerdheid. In alle de prozaïsche stukken, welke in zijnen bundel Bijbelsche gezangen voorkomen, zoowel in de voorrede bij elke hoofdafdeeling als in de tafereelen voor elk der gezangen, maar vooral in de opdragt van dat boek aan Mr. Koenraad van Beuningen blinkt de kracht en deftigheid onzer schoone moedertaal uit. Hij overleed in 1714. Zijne afbeelding door Jan Casper Philips in het koper gebragt, staat vóór zijne Mengelpoëzij. Zie, behalve het reeds aangehaalde werk: van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Woordenb.; Luïscius, Algem. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Geschied- en Letterk. Mengelwerk, D. II, St. 1, bl. 221-225; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. |
|