niet beschrijven. Cretal, die eene zware wonde aan den buik en een schampschot aan het hoofd had bekomen, werd opgenomen, naar een Veldhospitaal gebragt, aldaar verbonden en verder met de uiterste zorg behandeld. De hartelijkste erkentelijkheid, terwijl de verzwakte lijder de woorden: ‘mijn vriend! gij gaaft mij het leven terug,’ met eene zachte stem en met eenen teederen handdruk uitsprak, was het voldoende loon van den Nederlander.
In 1826 werd Bagelaar tot Kolonel bevorderd en met het kommando over de 17de Afdeeling Infanterie belast. Bij het uitbarsten der Belgische omwenteling, lag hij daarmede te Gent in garnizoen, en, nadat de Citadel dier stad gecapituleerd had, trok hij, toen de gezegde Afdeeling van Belgen gezuiverd was, met het overschot, bestaande uit ongeveer 200 man Noord-Nederlanders, naar de noordelijke provinciën.
Nadat de 17de Afdeeling te Haarlem, waar zij destijds garnizoen hield, weder tot eene voldoende sterkte gebragt was, marcheerde Bagelaar met haar naar Zeeuwsch-Vlaanderen, doch naauwelijks was hij aldaar of hij werd den 23sten Maart 1831 tot Kommandant van de 2de Brigade der 2de Divisie van het leger te velde benoemd. Als zoodanig den Tiendaagschen veldtogt bijwonende, kreeg hij den 2den Augustus van dat jaar, in de nabijheid van Ravels, waar hij te voet het 2de Bataillon der 18de Afdeeling, met uitstekenden moed, in het vuur leidde, een schampschot van eenen geweerkogel aan het hoofd. Kort na den afloop van dien veldtogt viel Bagelaar de onderscheiding te beurt van op voordragt van den Prins van Oranje, Opperbevelhebber des legers, bij keuze tot Generaal-Majoor te worden bevorderd en bekwam bovendien tot loon van den onverschrokken moed, dien hij ook hier weder had aan den dag gelegd, het Kruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw.
In October 1833 werd hij geteld onder de aanzienlijke vreemdelingen, die met den Hertog van Saksen Weimar de manoeuvres en spiegelgevechten der Oostenrijksche troepen aan de oevers der Mincio den 7den, 8sten en 9den dier maand bijwoonden.
Door zijn vast, edel, opregt en minzaam karakter trok hij de oplettendheid van Koning Willem I zoodanig tot zich, dat deze in het jaar 1834, na hem eervol van het kommando over de brigade ontslagen te hebben, Bagelaar, ter opleiding van zijnen kleinzoon, den toenmaligen Erfprins van Oranje, onzen tegenwoordigen Koning, aan dezen toevoegde, gelijk hij dan ook vervolgens, beurtelings met den in 1852 tot Minister van Oorlog aangestelden Baron Forstner van Dambenoy, gemelden Prins, alsmede later ook Z.K.H. Prins Alexander, vergezelde bij de lessen, die zij aan de Leidsche Hoogeschool bijwoonden. Tijdens den orkaan van November 1834 hielp hij Prins Alexander, die van Leiden terugkeerende en veiligheidshalve uit het slingerende rijtuig gestapt, onder eenen neêrgestorten boom, in het