[Douwe van Aylva]
AYLVA (Douwe van), zoon van Ernst van Aylva en van Id Herema, komt in 1611 eerst voor onder de Staten van Friesland en volgde in 1620 in die betrekking de lijkstatie van Graaf Willem Lodewijk van Nassau, Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Twee jaren vroeger, den 31 Maart 1618, was hij tot Grietman van West-Dongeradeel aangesteld.
Doch bijzonder is hij vermaard geworden in de onlusten welke Friesland in het jaar 1626 schokten. De Algemeene Staten hadden namelijk reeds in het vorige jaar gepoogd, de heffing der gemeene middelen, bijna op den zelfden voet te brengen, als zij in Holland was. Zij deden ten dien einde bezendingen derwaarts en bewogen Westergoo en een gedeelte van Oostergoo tot bewilliging. Doch de steden waren niet te bewegen. Men besloot hierop de uitspraak, voorheen ten dien opzigte bij de Algemeene Staten gedaan, bij voorraad te volgen; wordende de Stadhouder Ernst Casimir gemagtigd, om de gemeene middelen bij executie en door dwang van krijgsvolk te doen betalen. Het gemeen te Leeuwarden te dier gelegenheid, in April 1626, op de been geraakt zijnde, terwijl de landdag gehouden werd, viel Douwe van Aylva, die, even als zijn vader en meer andere Staatslieden tot invoering der nieuwe middelen genegen was, zoo fel op het lijf, dat hij ter naauwernood hunne handen ontkwam, door juist bij tijds in een huis te vlugten. Nog zou hij ongetwijfeld vermoord en het huis geplunderd zijn, ware het niet door een troep schutters beschermd geworden. Daar hij, even als zijn vader groot gezag had, en nog veel doordrijvender en driftiger was dan deze, was hij niet bemind en had ook de Predikanten tegen zich, waarom hij veiligheidshalve gedrongen werd zich eene tijd lang van het bewind te onthouden, doch later werd hij weder in zijne ambten hersteld. Hij overleed den 8 Augustus 1638; was twee malen gehuwd geweest, eerst aan Luts van Meckama, eene dochter van Hessel van Meckama en Hisk Feytsma, die den 28 Junij 1630 overleed, daarna met Aaltje Ockinga, en had zeven kinderen waarschijnlijk alle bij zijne eerste vrouw.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. I. 591; J. van den Sande, Nederl. Hist., bl. 121-123; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI. bl. 217-222; Vriemoet, Ath. Frisiac, pag. XCIX; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Sminia,