van de geene die als geconfedereerde 't Request gepresenteert en̄onderteykeninge met den anderen gedaen hebben, als haer voorsz. Hoocheyt schriftelijk (soo hij Comparant verstaet en̄ hooren zeggen heeft) overgelevert zijnde en mits dien haere Hoocheyt wel seeckerlijk weet en̄ geinformeert is hij Comparant voorsz in nyemants verbont, Obligatie ofte Eedt te staen dan van Zijne Mat. alleen, de welcke hij Eedt gedaen heeft in 't accepteeren van zijne leenen, daer aen hij hem als noch houdt, zonder dat hij dezelfde bij eenighe contrarii Ligue, vergaderinghe, raedt oft daedt gevioleert, geëxedeert ofte oick getimoreert heeft, maer hem altijd als een getrou ondersaet (sonder jactantie te spreecken) in conformite van zijne voorsz. gedaene Eedt gedragen heeft. Zeggende daer mede te behooren te volstaen, en over sulcx te vergeefs en noodeloos te weezen, dat hij Comparant eenighe Renunchiatie doen zoude van eenighe verbonden ofte obligatie met yemant anders gedaen ofte hem bij nieuwe ende tot eenighe ongewoonlycke diensten te constringeeren.
(geteekend) n. dassendelft.’
Uit deze verklaring blijkt dus, dat hij, ten minste in 1557, niet tot het verbond behoorde noch het verzoekschrift geteekend had. Hij was evenwel zekerheidshalve uit het land geweken en keerde weldra derwaarts terug, doch overleed daar buiten te Burtscheidt, bij Aken, bij het verlaten van het bad, in 1570, door zijne uitstekende deugd geacht en bemind bij de grootste mannen van zijnen tijd.
Hij was gehuwd met Willemina van Haeften, doch liet bij haar geene kinderen na.
Zie van Leeuwen, Bat, Illustr., bl. 854; A. Junii, Bat., pag. 551; Te Water, Verb. der Edelen,, St. II. bl. 164 en 166, St. III. bl. 466; d'Yvoy van Mijdrecht, Bijdr. tot de Hist. van het Verb. der Edelen, in de Nieuwe werken van de Maats. der Nederl. Letterk., D. I, St. II, bl. 186 en 238-240.