Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
de Sterke, ofschoon deze zijn bloedverwant was, en brouwde daar hij hem niet openlijk durfde bestrijden, allerlei aanslagen om hem van kant te helpen. In het jaar 1267 kocht hij den Koster der kerk te Arkel, met eene groote som gelds, om, dat hij op Kersnacht, als Heer Jan in de kerk zou zijn, daaruit zou gaan, en de deuren toesluiten, zoodat Arkel noch iemand er meer uit kon, vervolgens zou hij, met het luiden der klok, een teeken geven, waarop Folpert, die met de zijnen in de griend verscholen zat, gewapend zou aankomen, ten einde Jan van Arkel te vangen of om het leven te brengen, met alle die in de kerk waren. Ter bestemder tijd bevond Jan van Arkel zich in de kerk, doch als de Koster reeds twee deuren gesloten had maar de derde nog open was, kreeg Heer Jan, zulk eene hevige buikpijn, dat hij zich genoodzaakt vond er uit te gaan, hetgeen hij dan ook vergezeld van eenige Edelen deed, zonder dat de Koster zulks bemerkte. Deze gaf nu met de klok het teeken, waarop Folpert met de zijne de kerk omsingelde en die aan vier hoeken in brand stak, zoodat allen die er in waren in de vlam omkwamen of door de damp verstikten. Hierop keerde de booswicht vrolijk naar Leerdam terug, in den waan dat hij Arkel nu van kant had geholpen, doch deze, het verraad gewaar wordende, liet den trouweloozen Koster met gloeijende tangen nijpen en vervolgens verbranden. Toen Folpert hoorde dat Heer Jan nog leefde, barstte hij in de afgrijsselijkste vervloekingen uit, en begaf zich uit spijt en vrees voor eenigen tijd naar Duitschland. Toen eenige jaren later de Betuwe inbrak en het water aan de Botersloot staan bleef, kwam Folpert 's nachts met twee of drie dijkwerkers derwaarts en stak den dijk door, waardoor de Nederwaard onder water geraakte en vele menschen en beesten verdronken. Hij schijnt op eenen Hemelvaartsdag, zonder dat het jaar vermeld wordt, na het gebruiken van het middagmaal, zwaar beschonken zijnde, te Haastrecht plotseling te zijn overleden, misschien is hij wel in het water geloopen en zijn lijk nimmer teruggevonden, hetgeen de oude schrijvers doet zeggen, dat de Duivel hem heeft weggevoerd. Hij liet bij zijne vrouw, eene dochter van Heer Gerrit van Asperen, eenen zoon na, Pelgrim genaamd, die even boos was als zijnen vader, en den 12 October 1304, met vele andere Edelen, in de Lek verdronk. Zie A. van Sligtenhorst, Geldersse Geschied., D. II. bl. 196; A. Kemp, Beschrijv. van Gorinchem, bl. 41, 43 en 57, De vita et rebus gestis Dominorum de Arkel, in Matthaei; Analect. Veter. aev. Tom V. p. 211-213; Van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. F. bl. 114; Kok, Vaderl. Woordenb. D. IV. bl. 1255-1256. |
|