[Jean Appelman]
APPELMAN (Jean) of Joan Appelman, zoo als hij op de Wapenkaart der zesendertig Raden van Amsterdam gespeld wordt; was waarschijnlijk afstammeling van een der in het vorige artikel vermelden. Bij de verandering door Willem III in 1672 werd hij tot Raad benoemd en in het volgende jaar tot Schepen, welken post hij later nog vijfmalen bekleed heeft. Hij was in 1674 een der genen die Willem III, Prins van Oranje, afraadden om den titel van Hertog van Gelder en Graaf van Zutphen, hem door de Staten van Gelderland aangeboden, aan te nemen.
Appelman werd vervolgens tot zeer belangrijke en netelige zaken gebruikt; zoo werd hem, als Raad der stad en als Weesmeester, in het jaar 1689, nevens Mr. Jacob Boreel en Mr. Nicolaas Witsen, het opzigt op de inkomende Fransche vlugtelingen aanbetrouwd, in welke betrekking zij ijverig werkzaam waren, om die ongelukkigen aan het werk te helpen. Ook werd hem, in het jaar 1683, als aan een der daartoe benoemde Commissarissen, toevertrouwd het onderzoek der stukken, die men uit 's Gravenhage verwagtte, betrekkelijk het toestaan of weigeren van den door den Koning verzochten onderstand, waartoe Amsterdam niet zeer genegen was. Hierin schijnt hij echter niet naar den zin van den Stadhouder te hebben gehandeld, althans deze hield hem in 1688, toen hij Burgemeester van Amsterdam was, buiten het geheim van zijnen toeleg op de Engelschen kroon, niettegenstaande de drie overige Burgemeesters Johannes Hudde, Cornelis Geelvink en Mr. Nicolaas Witsen, daarover geraadpleegd waren. Hij werd betrokken in de beschuldiging van zekeren Jan Hol, als of hij zich in eenen ongeoorloofden handel met Frankrijk zou hebben ingelaten, doch dit werd bevonden eene afschuwelijke lastertaal te zijn en hij ten volle geregtvaardigd. Hij overleed den 27 December 1694.