[Jacob Johan Andriessen]
ANDRIESSEN (Jacob Johan), geboren te Vere, een zoon van den bovengenoemden Andreas Andriessen, en van Catharina Johanna van Roijen, werd den 15 Mei 1748 te Utrecht tot Doctor in de geneeskunde bevorderd; oefende de praktijk in zijne geboortestad uit, waar hij in 1773 tot Raad en in 1778 tot Burgemeester der stad gekozen werd, in welke laatstgemelde waardigheid hij zich met roem heeft staande gehouden tot het jaar 1796, toen hij, door de revolutiegeest van die dagen, van zijnen post ontzet werd. Hij liet den roem na van groote geleerdheid en van een diep doorzigt in staatszaken. Ook de Nederduitsche dichtkunst werd door hem beoefend, zoo als blijkt uit zijnen bundel:
Gedichten, Zede- en Mengelstoffen. Middelb. 8o.
Zie: Renier, Nieuwe verbeterde Naaml. der Predik. in de Herv. kerk te Vere, bl. 64; Aanh. op Witsen Geysbeeks Woordenb. der Nederl. Dichters.