anderen den Graaf te 's Gravenhage kwamen spreken. Nadat zij hier eenigen tijd vertoefd hadden, alzoo Graaf Jan buiten Wolferd, die eerst niet ten Hove was, geen besluit kon nemen, vroeg men hen naar de andere Afgevaardigden, in het bijzonder naar Hein en Pauwels, die nog te Delft waren. Dit deed hun vermoeden, dat men iets ergs met deze twee voor had, die hiervan gewaarschuwd terstond naar huis keerden. De Graaf en Wolferd begaven zich ook kort hierop naar Delft, waarschijnlijk met oogmerk om de twee ijveraars te doen vatten. Doch toen men vernam, dat zij vertrokken waren, deed hij de anderen op het stadhuis roepen ten bijwezen van den Graaf en van de Schepenen aldaar. De Dortenaars, om zich te verdedigen, wilden hun beding met den Baljuw doen voorkomen als eene overeenkomst om de straf naar goedvinden te verligten of te verzwaren. De Baljuw, over dit verdraaijen van de zaak in drift gerakende, heette het liegen. Allen aanwezigen begonnen over die uitdrukking, welke in 's Graven tegenwoordigheid te gevoeliger was voor dien het aanging, te morren en Aloud niet gezind het woord in te trekken, zei dat hij het tegen ieder, met het zwaard in de hand, in besloten kamp staande wilde houden. Doch die van Delft oordeelden dat men der steden voorregten aan den uitslag van een kampgevecht niet behoorde te wagen. Toen wendde men het over eenen anderen boeg. Hein en Pauwels werden in het ongelijk gesteld, omdat zij den Graaf niet durfden afwachten. Men kreet dit voor wederspannigheid uit, en nam het zoo euvel, dat de Graaf de stad Dordrecht met zijne ongenade dreigde, en verstoord naar 's Gravenhage terug keerde. De Afgevaardigden van Dordrecht wederom te huis gekomen zijnde en verslag gedaan hebbende van 's Graven bedreigingen, nam men dit zoo zeer ter harte, dat men besloot zich in staat van
tegenweer te stellen. Terstond werden er vier Burger-Hopluiden gekozen. Men vaardigde brieven af aan alle de goede steden van Holland en Zeeland, die gebeden werden, zich de zaak van Dordrecht, als eene gemeene zaak, te willen aantrekken. Kortom, men verzuimde niets, om zich tegen den Graaf of liever tegen Heer Wolferd en den Baljuw Aloud, sterk te maken.
't Leed niet lang of de stad werd belegerd. Wolferd had voor, haar den toevoer af te snijden en haar daardoor tot onderwerping te brengen. Witte van Haamstede werd op het huis van Putten gelegd, Nikolaas van Kats lag beneden de stad te Alblasserdam, en hield uitleggers op de Merwede, die de vaart naar de stad beletteden. De Baljuw Aloud, wien het huis Kraaijenstein, te Sliedrecht boven Dordrecht gelegen, aanbevolen was, had den stroom met paalwerk belemmerd. Eene enkele kogge, onder zijn bevel staande, bij nacht ondernomen hebbende de stad te naderen, verwekte zooveel opschudding onder de burgerij, dat elk te wapen liep en zoowel te water als te land de stad uit naar Kraaijenstein toog. Aloud, die toen niet op het huis was, mengde zich bedektelijk onder den hoop, en had het geluk van onbekend te blijven