[Mr. Henrick van Alckmaar]
ALCKMAAR (Mr. Henrick van) of Henric van Alcmair, meestal voorkomende als Hendrik van Alkmaar en alzoo genoemd naar de stad, waar hij hoogstwaarschijnlijk het eerste licht had gezien, was in het jaar 1477 Raad van David van Bourgondie, den vijfenvijftigsten Bisschop van Utrecht, toen hij, benevens zeven andere Raden, gelast werd buiten de stad Utrecht te blijven tot dat de Bisschop de zaak zou hebben onderzocht, zonder dat men vermeld vindt, van welk misdrijf hij beschuldigd werd. Zijne ballingschap duurde tot in 1481 als wanneer hij weder vrijheid kreeg om in de stad te komen. Naderhand, toen in 1485 Philippina, dochter van Adolf Hertog van Gelder met René II Hertog van Lotharingen gehuwd was, bestuurde hij de opvoeding van hare kinderen.
Hij schreef in eene hier te lande aangenomen taal, het Neder Saksisch, met veel oordeel en levendigheid den Reinaart of Reintje de Vos, zijnde een satyrisch heldendicht waarvan de Vos de held en de zegepraal der loosheid het onderwerp is. De eerste druk daarvan verscheen te Lubeck in 1498. De geleerde Mr. Jacobus Scheltema heeft van Reintje de Vos eene nieuwe vertaling bezorgd, in 1826 te Haarlem gedrukt. Voor dit werk vindt men een geschiedkundig betoog, waarin voldingend wordt bewezen, dat Hendrik van Alkmaar de oorspronkelijke schrijver dezer geestige satyre geweest is. Hij had tot wapen een veld van goud met drie kepers van sabel.
Zie: K. Burman, Utrechtsche Jaarb., D. III. bl. 184 en 474; Chalmot, Biogr. Woordenb.; H. Baron Collot dEscury, Holland's Roem in Kunsten en Wetens., D. IV. St. I. bl. 68 en 69 A. bl. 308-1310; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Univ.