Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Bernhard Siegfried Albinus]ALBINUS (Bernhard Siegfried), de oudste zoon van den voorgaande, werd den 24 Februarij 1697 te Frankfort aan den Oder geboren. Onderwezen door zijnen kundigen vader en andere beroemde Hoogleeraren aan Leydens akademie, Johannes Jacobus Rau, Godefridus Bidloo en Hermannus Boerhaave, maakte hij door eenen gelukkigen aanleg der natuur, gepaard aan eene ongemeene vlijt en leergierigheid in onderscheidene wetenschappen, voornamelijk die, welke tot den wijden omvang der Geneeskunde behooren, even snelle als uitstekende vorderingen, en werd de bijzondere lieveling van alle zijne leermeesters, inzonderheid van Boerhaave en Rau. In 1718 deed hij eene reis naar Frankrijk, waar hij met Winslow en Senac bekend geraakte, | |
[pagina 158]
| |
met wien hij naderhand briefwisseling over de Ontleedkunde hield. Na zijne terugkomst beval zijn leermeester Rau, door ziekte verhinderd de pligten van zijn ambt waar te nemen, hem aan de Bezorgers van Leydens hoogeschool aan, zoodat deze besloten hem onder den titel van Leetor in de Ontleed- en Heelkunde, aan dien Hoogleeraar toe te voegen. Hij aanvaardde dien post den 2 October 1719 met eene redevoering over de vergelijkende OntleedkundeGa naar voetnoot(1), een toen nog zeer weinig behandeld onderwerp. Hij beval zich weldra door zijn onderwijs zoozeer aan, dat Curatoren, reeds in 1721, zijne jaarwedde, uit eigene beweging, verhoogde. Nog in het zelfde jaar, na den dood zijns vaders verving hij dezen als Hoogleeraar in de Heel- en Ontleedkunde, welke post hij den 19 November aanvaarde met eene Redevoering, behelzende: een onderzoek naar den waren weg, die tot de kennis van het menschelijk zamenstel leidtGa naar voetnoot(2). Tot zijne benoeming voor dezen post had niet weinig bijgedragen de groote lofspraak, waarmede de geleerde Boerhaave hem, in de lijkrede op zijnen vader, openlijk vereerd had. Kort na zijne verheffing tot Hoogleeraar, in 1725, gaf hij de Beschrijving van het Kabinet van RauGa naar voetnoot(3), door deze aan de Hoogeschool gemaakt, benevens eene lofrede op dien Heelkundige uit, in het zelfde jaar, met Boerhaave, de Werken van VesaliusGa naar voetnoot(4), in het volgende de beroemde verhandeling Over de beenderen van het menschelijk ligchaamGa naar voetnoot(5), waar stijl en al beeldingen met elkander om de voortreffelijkheid als in wedstrijd zijn; in 1734 De Geschiedenis der spieren van den menschGa naar voetnoot(6), welke gehouden wordt als een der beste voortbrengselen in het vak; in 1737 de Beschrijving der aderen en slagaderen van de buiksingewanden van den menschGa naar voetnoot(7), de Beschrijving der ingewandenGa naar voetnoot(8), en eene Verhandeling over de kleur der NegersGa naar voetnoot(9). Zijne meer en meer toenemende vermaardheid was oorzaak, dat de Regering van Halle hem in het jaar 1743, aan hare hoogeschool zocht te verbinden; doch hij wees dit aanzoek beleefdelijk van de hand, waarvoor de Bezorgers der Leydsche Hoogeschool zich door eene aanzienlijke verhooging zijner jaarwedde, op een pligtmatige wijze erkentelijk toonden. In 1744 gaf Albinus eene nieuwe uitgave en Beschrijving der Anatomische platen van den Italiaanschen Geneesheer Bartholomeus | |
[pagina 159]
| |
EustachiusGa naar voetnoot(1), uit de zestiende eeuw, eerst in 1712 wedergevonden en door Lancisi (doch gebrekkig) uitgegeven. Daar deze hem echter in de uitvoering zelve niet geheel bevielen, begon hij met den beroemden kunstgraveur Wandelaar in 1747 zijne nog niet overtroffen Platen van het geraamte en de spieren des menschelijken ligchaamsGa naar voetnoot(2) in het licht te zenden, welke zoowel als de haar vergezellende beschrijving nog als meesterstukken beschouwd worden, die Neêrlands kunst en wetenschap tot luister verstrekken. Albinus droeg zelf de kosten der uitgave van dit werk, het welk niet minder dan 30,000 gulden bedroegen. De grootste zorgvuldigheid en naauwkeurigheid, het taaiste geduld en eene bijkans te ver gedrevene ontevredenheid met zich zelven, deed hem geen plaat goedkeuren, waarin ook slechts de kleinste misslag was ingeslopen. Als een blijk van zijn onuitputtelijk geduld dient, dat hij, om de beenwording te verklaren, eens acht uren bezig was om een foetus, niet grooter dan een duim, met eene naald te ontleden. Toen zijne oogen eindelijk begonnen te schemeren, staakte hij het werk tot 's anderen daags, maar toen was zijne hand te zwaar geworden, hij bewaarde dus het bijna ontleedde kleine geraamte. Men heeft de mikroskoop noodig om de verschillende deeltjes te breschouwen. Inmiddels hadden Curatoren hem, tot verligting zijner werkzaamheden, zijnen jongeren broeder in 1745, onder den titel van Lector in de Ontleed- en Heelkunde, en in 1748, onder dien van Hoogleeraar in de zelfde vakken, toegevoegd, terwijl zij hem zelven tot Hoogleeraar in de Geneeskunde benoemden. In 1748 gaf Albinus in het zelfde groote formaat als zijne vorige ontleedkundige platen, de Afbeelding van de Baarmoeder eener zwangere vrouwGa naar voetnoot(3), in 1751 die van de Beenderen van de menschelijke vruchtGa naar voetnoot(4), en in 1753 de Afbeelding der beenderenGa naar voetnoot(5), even zoo keurig en doorden zelfden kunstenaar bezorgd als de andere platen. Van 1754 tot 1768 gaf hij nog acht boeken, Academische VerhandelingenGa naar voetnoot(6) uit, met beschrijvingen zijner praeparaten, en in 1757 eene Afbeelding der ChylbuisGa naar voetnoot(7) Zoo bleef hij steeds, tot nut der wetenschap en tot luister der hoogeschool werkzaam tot hij, den 9 September 1770, uit het leven scheidde, hebbende tot op het laatst zijns levens zijne lessen gehouden. Hij heeft zich als Ontleedkundige eenen onsterfelijken naam verworven, en was, in weerwil van zijne veelvuldige werkzaamheden, voor de Ontleed- en Heelkunde eene bijkans even groote en | |
[pagina 160]
| |
algemeene vraagbaak als Boerhaave, wiens eenvoudige beginselen hij volkomen huldigde, voor de Geneeskunde. Van alle kanten stroomden hem zieken of brieven om geneeskundige hulp toe. Zijne gehoorzaal werd niet alleen door leerlingen, maar ook door Geneesheeren uit onderscheidene landen van Europa druk bezocht. Hij was een vredelievend man, van wien men slechts twee minder belangrijke geschillen kent, met twee mannen, niet minder groot dan hij, Haller en Camper, over onderwerpen van wetenschap, doch zonder bitterheid gevoerd. Zijne nagelatene, door geheel Europa vermaarde, verzameling van praeparaten kwam door aankoop aan de Leydsche hoogeschool, niettegenstaande de Keizerin van Rusland, Catherina II, die gaarne zou aangekocht hebben; want 's mans weduwe had de edelmoedigheid, om den nagelaten schat der hoogeschool in handen te stellen en zoo van het voordeel af te zien, dat haar zou ten deel gevallen zijn, wanneer zij de Keizerin de voorkeur had gegeven. Zijne beeldtenis is onder de Effigies van P. van der Aa; terwijl ook J. Houbraken hem met zorg in plaat gebragt heeft. Zie C. Saxi, Onom. Liter., Pars VI. pag. 306; Chalmot, Biogr. Woordenb; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 332-336; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunsten en Wetens.; Algem. Woordenb. der Zamenl. Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Hooges., D. I. bl. 261, 262, 275, 285, 298; D. II. bl. 100, 102, T. en B. 183, 185 en 203; H. Collot d'Escury, Hollands Roem in Kunsten en Wetens., D. VII. bl. 477-479; Biogr. Univers. |
|