bijzondere verdiensten hoogachtte, den ongelukkigen slag van Bevezier en de zegepraal bij La Hogue bij. In 1696 werd hij gewoon Kapitein, deelde in 1703 in den aanslag op Cadix en de overwinning bij Vigos; hielp Barcelona innemen, aan het hoofd van 700 mariniers; werkte mede tot het ontzet dier stad, door de Franschen belegerd; was onder de veroveraars van Carthagena, de bestormers van Alicante, en de innemers van Yvica en Majorca. In 1709 werd hij tot Schout bij Nacht aangesteld, eene verdiende eer, die echter den naijver van de oudere Kapiteinen Philips Schrijver en Cornelis Beeckman, mede hoogst verdienstelijke zeeofficieren, opwekte. De Luitenant Admiraal Schrijver, de zoon van Philips, schreef in 1766, dat zijn vader over dit terugzetten, in een dodelijk chagrijn ten grave is gedaalt, in 1711. Aerssen was evenwel deze onderscheiding waardig, ofschoon zijne bevordering werd toegeschreven aan zijne hooge geboorte en de toen heerschende aristoeratische partij. In 1713 werd hij bevorderd tot Vice-Admiraal. Gedurende zijnen zeetogt, als Schout bij Nacht aan het hoofd van een belangrijk eskader, vereenigd met een Engelsch, onder den Vice-Admiraal John Norris, was hij wel niet in de gelegenheid om veel te verrigten, doch hij toonde zijne braafheid, toen Norris acht Fransche barken met 500 soldaten van onder het geschut der kasteelen van Ajaccio, werwaarts zij gevlugt waren, wilde weghalen. Genua, aan hetwelk Ajaccio behoorde, was met Engeland en Nederland in vrede, en Aerssen weigerde dus zijne vloot en zijn volk te leenen tot volvoering van dit ontwerp, den onderlingen vrede eerbiedigende. Later met de Engelschen te Cette geland, en met den Generaal Seyssans, een Fransch uitgeweken Hervormde, een inval in Frankrijk gedaan hebbende, verlieten de
Engelschen lafhartig hunnen post bij het aanrukken van den Hertog de Noailles met 4000 man. Over deze vlugt beklaagde Aerssen zich heftig, al het ongeluk aan de onbekwaamheid en lafheid van het Engelsche krijgsvolk toeschrijvende, terwijl hij er bijvoegde, in zijnen brief aan den Griffier van de Staten-Generaal, dat indien de Generaal de Seyssans slechts twee Hollandsche regementen onder zich had gehad, gemakkelijk drie Provinciën van Frankrijk hadden kunnen veroverd worden. Hij spoorde tot eene nieuwe onderneming aan, terwijl hij aanbood, zelf als vrijwilliger daarbij te willen dienen, en daarvoor ter eere van God, voor de Hervormde Godsdienst, en het heil van den Staat 10000 franken over te hebben. Hij wendde verder zijnen ijver aan met andere hooge Officieren der vloot, tot verbetering van den bouw der schepen, doch met weinig vrucht. Aan het gebrekkige in dien bouw was het buiten twijfel toe te schrijven, dat hij met zijn eskader, in 1721, zoo weinig tegen de zeeroovers kon uitvoeren. Het zelfde gebrek was oorzaak dat hij evenmin, in 1725 en 1726, weder naar de Middellandsche zee gezonden, iets van eenig belang uitrigtte, ofschoon hij in de Baai van Tanger een Algerijnsch schip van 50 stukken vernielde, en later een ander