[Adelheide]
ADELHEIDE of Aleid, de dochter van Floris IV, Graaf van Holland en Machteld van Lotharingen, was getrouwd met Jan van Avesnes, Graaf van Henegouwen, die dit huwelijk had aangegaan om in haren broeder, Graaf Willem II, die tevens Roomsch Koning was, eenen stenn te vinden tegen de onregtvaardigheid zijner moeder, Margaretha van Vlaanderen. Deze toch zocht op de kinderen van haren tweeden man, Willem van Dampierre het erfregt over te brengen. In het jaar 1257 bleef Adelheide, weduwe, met eenen zoon, mede Jan genoemd, die nog onmondig was. Nadat haar broeder Floris, in de geschiedenis onder den naam van Floris de Voogd bekend, in het volgende jaar aan eene wonde, in een steekspel te Antwerpen bekomen, was overleden, nam zij, aan wie reeds de opvoeding van haren neef, den jongen Graaf Floris V, was toevertrouwd, ook het bestuur des lands op zich, en noemde zich Voogdes van Holland en Zeeland, tegen den zin van vele Edelen, die, de regering van eene vrouw over zich niet kunnende dulden, eene magtigen aanhang vormden; terwijl andere hare zijde kozen. Om zich te vaster in het bewind te vestigen, zag Adelheide zich genoodzaakt naar eenen medevoogd om te zien en koos daartoe haren vollen neef, Hendrik VI, bijgenaamd de Zachtmoedige, Hertog van Braband, doch deze in persoon herwaarts gekomen, om de voogdijschap te aanvaarden, was weldra gehaat bij de landzaten, vooral om de door zijne hovelingen gepleegde buitensporigheden, hij trok daarom naar zijne staten terug en overleed kort daarna in 1260. Nu nam het ongenoegen met dubbele krachten weder toe, en
Adelheide nam eindelijk hare toevlugt tot Keizer Richard, van wien zij in 1262 het verlei van de voogdij in Holland en Zeeland verkreeg. Desniettegenstaande boden de Hollandsche Edelen toen aan Otto III, Graaf van Gelre, mede een volle neef van Koning Willem, de voogdijschap aan. Deze kwam naar Dordrecht, kondigde aldaar openlijk af, dat bij 's Lands bewind ten nutte van zijnen onmondigen bloedverwant op zich nam, en dadelijk viel hem geheel Holland toe. Adelheide, die zich met Graaf Floris in Zeeland bevond, en eenige Zeeuwen op hare zijde had, verzettede zich tegen hem; doch Otto trok een leger bijeen, waarmede hij naar Zeeland overstak, om haar op te zoeken en te verdrijven: hij landde te Reimerswaal op het eiland Zuid-Beveland; terwijl Adelheide in het westen van dat eiland hare magt bijeengebragt had. Toen de beide partijen elkander genaderd waren, viel er bij de rivier de Vernouts-ee een hevig gevecht voor, waarin Graaf Otto eene volkomene overwinning