Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
bekleedde in, en namens dit gewest de aanzienlijkste ambten, bezat vele heerlijkheden, en had door een en ander, gedurende eene lange reeks van jaren, zeer veel invloeds, hij was een der voornaamste bevorderaars van de omwenteling in Utrecht, in 1747, en, hoezeer het Stadhouderlijke Huis toegedaan, was hij geenszins een blind goedkeurder van de verrigtingen der Stadhouders, vooral niet gedurende het bewind van de Prinses Anna, Gouvernante. Door deze werd hij echter, benevens zeven andere der voornaamste Regenten, tot voogd over haren zoon aangesteld. In het zoo even genoemd werk van A.S. Abbema, vindt men veel tot lof van hem vermeld; onder anderen de aanmerkelijke woorden van Willem V in 1775 tegen Abbema gebezigd: ‘dat hij, den Heer van Giesenburg, altoos gehouden had voor eenen zijner beste en opregtste vrienden, die zonder vleijerij en zonder baatzucht hem altoos ongeveinsd de ware belangen van het Vaderland en van het Stadhouderlijk Huis had onder het oog gebragt, wiens gemis hij nog dagelijks ondervond.’ d'Ablaing was een geleerd voorstander der geleerdheid. Hij stierf in 1775, na tweemaal gehuwd te zijn geweest, eerst met Cornelia Philippina de Booth van Moersbergen, en daarna aan N. Cotterel, eene Engelsche vrouw van grooten huize; bij de eerste liet hij kinderen na. Zijn wapen was gevierendeeld, het eerste en vierde van keel met eenen leeuw van goud en het tweede en derde van azuur met een keper, vergezeld van drie halve manen, alles van goud, tot middenschild het wapen van Giessenburg, zijnde van zilver met drie leeuwen van sinopel en met een getand borduursel van keel. Zie Mr. J. Scheltema, Staatkundig Nederland. |
|