zeggen 800, der zijnen. De overigen de vlugt nemende, sloten zich in eene sterkte op, waar zij door de Friezen belegerd werden. Doch zekere Noorman, die het Christengeloof omhelsd en lang onder de Friezen verkeerd had, en naar sommigen vermoeden, Rudolfs oom, Roruk zou geweest zijn, raadde hen aan, het beleg te staken en met de belegerden een verdrag aan te gaan. Dit geschiedde, en bij dit verdrag werd onder anderen bedongen ‘dat de Deenen den behaalden buit zouden terug geven en met eede beloven nooit weder in het gebied van koning Lodewijk te komen.’ Hierop liet men de belegerden naar hunne schepen vertrekken, doch behield eenigen van hen tot pandslieden voor het volbrengen van het gesloten verdrag.
Zie C. Schotanus, de geschiedenissen van Frieslandt Oost ende West, bl. 70. Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 79 en 80. F. Sjoerds, Historische Jaarboeken van Oud en Nieuw Friesland, D. II. bl. 64 en 65. Arend, Algem. Geschied. des Vaderlands, D. I. bl. 412.