Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorberigt.Het vertrouwen, dat wij koesterden bij het in het licht zenden van het prospectus des werks, waarvan wij bij dezen het eerste deel aan onze landgenooten aanbieden - het vertrouwen namelijk, dat deze onderneming goedkeuring zou vinden, bij ieder, die eenigzins prijs stelt op onze Geschiedenis en Letterkunde, is niet beschaamd geworden. Op allerlei wijzen toch mogen wij de ondubbelzinnigste blijken van die goedkeuring ontwaren, vooral in het toezenden van bouwstoffen tot onzen arbeid, alsmede in de gunstige recensiën die daaraan mogten ten deel vallen. Daar echter alle menschelijke arbeid zijne gebreken heeft en diensvolgens aan aanmerkingen ten doel staat, zoo mogten wij die ook op den onzen vernemen; twee daarvan kwamen ons zoo juist voor, dat wij dadelijk besloten, die in het tweede deel te verhelpen. De eerste was, dat men geschikter vond, om bij personen die den zelfden familienaam voerden, de Chronologische orde te volgen, dan, zooals tot nu toe had plaats gehad, de alphabetische, omdat in het laatste geval de oudere bloedverwanten vaak achter de jongere moeten worden geplaatst, hetgeen minder doelmatig werd geacht en soms ook verwarring veroorzaakt. De tweede aanmerking was, dat men het niet aangenaam vond, zoo voor het oog, als bij het lezen, dat de aanhaling der bronnen onder elk artikel in even groote letter als de tekst voorkwam. Hoewel dit nu eigenlijk meer den drukker aangaat dan ons, hebben wij, zoodra ons die | |
[pagina VI]
| |
aanmerking gemaakt werd, voorgesteld ook dit in het tweede en volgende deelen te veranderen, hetwelk dan ook zal geschieden. Ten aanzien van die aanhaling der bronnen is ons nog gevraagd waarom wij bij het eene werk het deel en de bladzijde vermelden en bij het andere niet? Daar wij het overtollig achten om van woordenboeken, waarin een of andere persoon, onder de zelfde spelling als bij ons voorkomt, bij het aanhalen dier werken de bladz. te vermelden, hebben wij dit alleen daar gedaan, waar wij onderling in spelling verschillen, zoo als Aitsma of Aytsma, of waar de eene of andere persoon in een aangehaald werk op eenen anderen naam is opgenomen dan bij ons, bijv. Viglius van Aytta die bij Kok op Viglius voorkomt en door ons op zijnen familienaam Aytta behandeld is. De overige aanmerkingen hadden schier allen betrekking op het niet opnemen van dezen of genen persoon, dien men elders, b.v. bij de Chalmot, aantreft, maar bij ons niet wordt gevonden. Hierop zouden wij kunnen antwoorden met eene eenvoudige verwijzing naar ons prospectus, voor hen die dit niet bij de hand hebben, zullen wij echter de daarop betrekkelijke woorden hier afschrijven. Zij luiden: ‘Wij zullen ons enkel bepalen tot mannen die of in ons vaderland of in zijne koloniën geboren zijn, die het grootste gedeelte van hun leven daarin hebben doorgebragt, of wel tijdens hun verblijf alhier op de lotgevallen van ons land eenigen invloed hebben uitgeoefend.’ Van hier dat wij van de bij de Chalmot voorkomende Belgen die weglaten, welke nimmer in eenigerhande betrekking tot ons vaderland stonden. Ook is ons na het verschijnen van het Beknopt Biographisch Handwoordenboek van Nederland door J.C. Kobus en Jonkhr. W. de Rivecourt toegevoegd, dat daarin dan toch wel Noord-Nederlanders voorkomen, die men bij ons te vergeefs zoekt. Maar hierop vragen wij, wat beteekenen artikelen zoo als: | |
[pagina VII]
| |
‘AA (Floris van der) een der edelen die in 1415 Jan van Arkel gevankelijk naar 's Hage voerden, waarvoor zij eene goede som gelds trokkenGa naar voetnoot(1).’ ‘AA (Nicolaas van der) geboren te Leyden, was kolonel in dienst der Staten, een groot vriend van Pr. Willem IGa naar voetnoot(2).’ ‘AA (Adriaan van der) geb. te Keulen † 1640, was pastoor te Noordwijk, en liet den roem na, dat hij een braaf man was, kundig in zijn' beroepGa naar voetnoot(3).’ Als wij toch alle menschen, die den roem nagaat dat zij braaf en kundig in hun beroep waren, alle kolonels die groote vrienden van hunnen Vorst zijn geweest, en vooral allen, die zich verlaagd hebben om anderen in handen der justitie te leveren, wilden opnemen, waar zou dan toch wel een einde aan onzen arbeid zijn. Wij willen nu ook niet in eene vergelijking tusschen ons werk en dat dier beide heeren treden, maar laten de beoordeeling over de meerdere verdiensten van het eene boven het andere gerust aan het publiek over, maar wij durven toch in gemoede vragen of ons ééne artikel Dirk van der Aa, dat bij onze mededingers niet voorkomt, niet wel een half dozijn dergelijke als hier boven zijn uitgeschreven kan opwegen? en wij twijfelen dan ook niet, of er zullen bij eene vergelijking meer wezenlijk verdienstelijke personen bij hen dan bij ons gemist worden. Eene andere aanmerking is dat sommige artikelen in verhouding van anderen, wat lang zijn, terwijl men andere weder als eenigzins stiefmoederlijk behandeld, beschouwt. Hierop moeten wij antwoorden, dat dit grootendeels te wijten is aan de meerdere of mindere bouwstoffen, welke bij de bewerking van een of andere artikel voorhanden zijn; terwijl wij tevens meenen, dat over die personen, omtrent wie men elders niets of ten minste zeer weinig aantreft, wel | |
[pagina VIII]
| |
eenigzins breedvoeriger mag worden uitgewijd, dan over hen die algemeen bekend zijn en die men in alle woordenboeken aantreft. Wij nemen deze gelegenheid waar, om hen, die soms eenige bouwstoffen tot, of aanteekeningen betrekkelijk het leven van een of ander vermaard Nederlander mogten bezitten, ten vriendelijkste uit te noodigen ons die of ten gebruike af te staan of er ons de noodige excerpten uit te willen verstrekken. Voorloopig brengen wij bij dezen onzen dank aan allen, die zoo volvaardig de hun verzochte medewerking tot dezen arbeid hebben willen verleenen en wier namen immers de meesten hunner, men op den titel van het werk leest. Wij bevelen ons ten vriendelijkste bij voortduring in hunnen door ons hoog gewaardeerden verderen bijstand aan, zonder welken wij toch geen kans zouden zien ons werk behoorlijk ten einde te brengen, waartoe wij den Algoeden Hemelschen Vader smeeken, dat Hij ons en hun het leven spare. Diep grieft het ons dezen dank niet meer te kunnen brengen aan onzen vriend George Otto Heydenreich, als zijnde deze bekwame en werkzame man, wiens te weinig bekende verdiensten elders door ons zijn uiteen gezetGa naar voetnoot(1), den 25 Junij laatstleden, aan het vaderland, de wetenschap, zijne ouders en vrienden, door den dood ontrukt. Wij bidden God, hij ons, bij verdere bewerking van dezen letterarbeid, voor dergelijke verliezen behoede.
A.J. van der Aa. Gorinchem 20 Augustus 1852. |
|