Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| ||||||||||||
Een veelbetekenende beer
| ||||||||||||
InleidingIn 1950 debuteert Annie M.G. Schmidt als schrijfster voor kinderen met de dichtbundel Het fluitketeltje en andere versjes. Opmerkelijk genoeg treedt zij vrijwel gelijktijdig in de openbaarheid als dichteres voor volwassenen met de bundel En wat dan nog? Het is in de jaren vijftig tamelijk ongebruikelijk dat een auteur deze twee groepen lezers bedient. De literatuur voor volwassenen en de jeugdliteratuur zijn gescheiden domeinen. Annie M.G. Schmidt is een van de weinigen die de scherp getrokken grenslijnen negeert. Pas in de jaren zeventig komt er langzamerhand verandering in deze situatie en in 1987 - zij is dan 76 jaar oud - ontvangt Annie Schmidt de Constantijn Huygensprijs, en wel voor haar gehele oeuvre. Een schrijfster van cabaretteksten, musicals en literatuur voor kinderen krijgt daarmee officieel toegang tot het literaire circuit. Niettemin blijft de gelauwerde auteur zich bewust van een zeker statusverschil, naar blijkt uit haar dankwoord, waarin zij de spot drijft met het aanzien dat de bekroning haar heeft gebracht: ‘Alle literaire bladen in Nederland vragen mij nou een sonnettencyclus te schrijven. (...) Kinderen van het voortgezet onderwijs worden niet meer van school gestuurd als ze mijn naam noemen in de les Nederlands, wat vroeger om de haverklap gebeurde. Maar het mooiste was nog dat enkele weken geleden Harry Mulisch tegen mij geknikt heeft toen ik hem om een handtekening vroeg’. (Linders, 1999, blz. 365) | ||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||
Deze scepsis neemt niet weg dat er iets is veranderd. Hugo Claus, Harry Mulisch en Willem Frederik Hermans schreven niet voor kinderen. Een volgende generatie was minder eenkennig. Zulke onderling verschillende schrijvers als Wiel Kusters, Mensje van Keulen en Nicolaas Matsier hebben allen één of meer jeugdboeken achter hun naam staan.Ga naar voetnoot1. De geschetste situatie kan aanleiding zijn tot een reeks vragen, maar ik beperk mij tot één. Heeft de jeugdliteratuur helemaal geen sporen nagelaten in het werk van een auteur die nooit voor kinderen heeft geschreven: Willem Frederik Hermans? Dit kan niet worden volgehouden, zoals zal blijken uit mijn drieledige antwoord. In de eerste plaats maakt deze auteur, onherkenbaar voor de lezer, gebruik van een schema dat hij ontleent aan een voor kinderen bestemd ridderverhaal. Om de lezer tot een bepaalde houding te dwingen, verwijst hij vervolgens ook naar de stijl van oude kinderboeken. Uit talloos veel miljoenen (1981), ten slotte, heeft als hoofdfiguur een beginnend kinderboekenschrijfster. In deze roman intrigeert de verhouding tussen haar persoonlijke achtergrond en de fantasiefiguur die zij creëert: Beertje Bombazijn. | ||||||||||||
Koning Arthur en De God DenkbaarVoor de Tweede Wereldoorlog verschijnt in de reeks ‘Geschiedenissen uit ouden tijd’ (‘Boeken voor Jongens en Meisjes’), een uitgave van Hepkema & Van der Velde te Leeuwarden, Koning Arthur en de ridders van de Tafelronde. Voorbeeld voor de serie zijn de ‘Books for the Bairns’ van William Stead.Ga naar voetnoot2. Het succes van zijn reeks schrijft hij toe aan de keuze van de verhalen, de illustraties en de prijs. De Friese uitgeverij hanteert een gelijke formule. Blijkens de lijst met titels die is opgenomen in het genoemde deeltje, gaat de voorkeur uit naar oude verhalen die voor de jeugd worden bewerkt, zoals Don Quichot (twee delen), De avonturen van Gulliver onder de reuzenGa naar voetnoot3. en De avonturen van Robinson Crusoe.Ga naar voetnoot4. De prijs is laag (10 cent per boekje) en op vrijwel elke bladzijde prijkt een illustratie. In de illustraties van Koning Arthur en de ridders van de Tafelronde wordt de tere kinderziel niet gespaard, want er zijn plaatjes van lijken op het | ||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||
slagveld, van een ridder die met een lans wordt doorboord en van de ontzielde lichamen van veertig dapperen die het onderspit hebben gedolven tegen de Rode Ridder en vervolgens aan boomtakken zijn opgehangen. De aanschouwelijk voorgestelde gruwelen weerhouden de uitgever er niet van om in het ‘Voorwoord’ William Stead aan te halen, die heeft getuigd dat het verhaal over koning Arthur ‘mede het karakter der Engelschen heeft gevormd, zijnde hun ten voorbeeld van braafheid, oprechtheid en dapperheid’. Of de geschiedenis van koning Arthur dezelfde uitwerking heeft gehad op de jonge Wim Hermans valt moeilijk vast te stellen, maar naar eigen zeggen heeft het verhaal een diepe indruk op hem gemaakt. Het slot ervan ligt zelfs ten grondslag aan de afloop van zijn roman De God Denkbaar Denkbaar de God (1956), naar hij in april 1978 in een interview heeft onthuld. Het slot van deze roman is geïnspireerd op de Arthur-legende. Je weet, aan het eind van een verschrikkelijke veldslag is iedereen dood behalve koning Arthur en een van zijn ridders die Arthurs zwaard in het meer moet gooien. Die ridder vindt dat zwaard echter zo mooi dat hij het onder een struik verstopt. Hij gaat terug naar Arthur en zegt dat hij zijn taak heeft volbracht. ‘Dat is niet waar,’ zegt Arthur, ‘ga terug en gooi het zwaard in het meer!’ Ten slotte, na drie keer gooit hij dat zwaard in het meer en dan gebeurt er ook iets. Er komt een groot schip, een dodenschip aangevaren met koninginnen erop die Arthur afhalen. Dit verhaal heb ik in De God Denkbaar getransponeerd en ik wist dus precies hoe het zou gaan. Waarom de Arthur-legende? Omdat die in mijn prilste jeugd een grote rol heeft gespeeld. Toen ik een jaar of zes, zeven was, had ik een kinderboek waar dat in stond en dat heb ik wel 100 keer achter elkaar gelezen, zo schitterend vond ik dat. (Janssen, 1983, blz. 312) Het is mogelijk dat Hermans doelt op de door mij genoemde uitgave. De zesenvijftigjarige Hermans vertelt het verhaal accuraat na, van de bloedige veldslag (‘Honderden doden en duizenden gewonden bedekten het slagveld’; blz. 54) via het pas na drie keer opvolgen van Arthurs bevel door Sir Bedivere, zijn broer, tot en met het arriveren van het dodenschip (‘geheel met zwart bekleed, en daarin zaten veele schoone dames’; blz. 58). Drie koninginnen ontvangen de koning ‘met veel rouwbetoon: zij zetten zich neder en op den schoot van een der drie legde Arthur het moede hoofd’ (blz. 59). Waarom zou het verhaal van koning Arthur Hermans in zijn jeugd en kennelijk ook bij het schrijven van De God Denkbaar Denkbaar de God, tussen februari en | ||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||
Lijst van titels uit de serie ‘Geschiedenissen uit ouden tijd’.
| ||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||
april 1956, zo hebben gefascineerd? Het antwoord moet vermoedelijk luiden dat koning Arthur veel gemeen heeft met de hoofdfiguren van Hermans: eenzaam achterblijvende mannen die het slachtoffer worden van verraad of zich dit wanen. Een belangrijk verschil daarbij is dat het betrekkelijk goed afloopt met koning Arthur, anders dan met Arnold Cleever (‘Paranoia’), Arthur Muttah (De tranen der acacia's) of Henri Osewoudt (De donkere kamer van Damokles). Hermans kan bij het schrijven van De God Denkbaar Denkbaar de God het jeugdboek over koning Arthur voor ogen hebben gehad, de lezer zal uit zichzelf niet snel het verband leggen. Het gaat hier eerder om een privé-schema van de auteur, dat als zodanig voor hemzelf betekenisvol kan zijn, dan om een intertekstuele verwijzing die voor de lezer werkzaam is. Want hoe eindigt de roman van Hermans? In het nauw gedreven door zijn tegenstander Afschuwelijke Baby en nog steeds op zoek naar de geheime papieren, draagt Denkbaar zijn overgebleven volgelingen op met de talisman die hij hun overhandigt, een stukje steen van een boomvaren, de laatste mortier te laden en de opgeblazen huid van de politievrouw aan flarden te schieten. Zij trachten hun opdrachtgever te bedriegen, omdat zij de kostbare talisman voor zichzelf willen houden. Doordat zij onderling slaags raken, blijft alleen O. Dapper Dapper over. Hij probeert Denkbaar, die het eerste bedrog heeft doorzien, opnieuw te bedriegen, maar ten slotte volgt hij diens bevel op. Er verschijnt nu een vliegtuig met vier motoren, waarvan er drie in brand staan, om Denkbaar op te halen. Het verdwijnt in de rookkolom van een vulkaan. Zowel het vliegtuig als de kleine papieren die nu zichtbaar worden, koppelen het slot van de roman aan het begin. Teruggekeerd op de plek waar hij Denkbaar heeft achtergelaten, constateert O. Dapper Dapper dat deze is verdwenen (De God Denkbaar Denkbaar de God, 1988/8ste dr., blz. 171). Het drievoudige bevel, het verraad, het bijzondere voorwerp waarmee iets moet gebeuren en de verdwijning van de opdrachtgever zijn zowel aanwezig in Koning Arthur en de ridders van de Tafelronde als in De God Denkbaar Denkbaar de God. Mede doordat er ook nogal wat verschillen zijn, zijn de overeenkomsten voor de lezer nauwelijks te bespeuren. Zonder de hulp van de auteur, buiten de tekst om gegeven, zou hij het verband niet leggen. Zodat het hier vooral een relatie betreft die interessant is voor de schrijver, maar verder interpretatief niet productief wordt. | ||||||||||||
De kinderboeken van die dagenAndere verwijzingen naar literatuur voor kinderen zijn makkelijker herkenbaar in het werk van Hermans. De door zijn lagere schooltijd getraumatiseerde schrijver Richard introduceert zichzelf in ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ (Een won- | ||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||
Illustrator niet bekend. Uit: Koning Arthur en de ridders van de Tafelronde.
| ||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||
derkind of een total loss, 1967) als iemand die van nature niet geneigd is anderen direct naar de keel te vliegen bij een gering verschil van mening. Om zijn goedhartigheid te benadrukken vergelijkt hij zichzelf met een bekende figuur uit de jeugdliteratuur: ‘Mijn eerste held en zedelijk voorbeeld was Bruintje Beer, hoofdpersoon van een geïllustreerd vervolgverhaal voor kinderen, dat elke avond in de krant stond. Daarna zet de verteller uiteen hoe hij op school botst met ‘de massieve solidariteit van de dommen’ (blz. 7). Daar er geen andere uitweg is om bijval te krijgen voor zijn persoonlijke waarheid, ontwikkelt hij zich tot schrijver. Bruintje Beer personifieert de vriendelijke en behulpzame Richard, die aldus deelt in de onschuld die de wereld van dit fantasiedier eigen is.Ga naar voetnoot5. Een minder gunstig oordeel over literatuur voor kinderen spreekt uit Hermans' eerste roman, Conserve (1947; ingrijpend herzien in 1957). Een deel van de gebeurtenissen in deze roman speelt zich af in de kring van de Amerikaanse mormonen, een ander deel in Nicaragua. Het zijn onbekende werelden voor de lezers van de roman, zodat de schrijver daarover veel informatie moet verstrekken, daarbij het risico lopend fouten te maken. Zijn vertrekpunt is vergelijkbaar met dat van de historische romancier, die ook een hele onbekende wereld moet oproepen. Een onmogelijke opgave, beweert Hermans in de tot een kort essay uitgedijde boekbespreking ‘Tegen de historische roman’, die in februari 1948 verschijnt in het tijdschrift Criterium. Doelend op de schrijvers van historische romans betoogt hij: ‘Het anachronisme staat als een niet gedemonteerde granaat op de schrijftafel van deze auteurs. Zij moeten zich documen- | ||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||
teren’ (blz. 111). Echter, de sprekende details, benodigd om een ‘hele maatschappij, een hele atmosfeer’ op te roepen, zijn in geen enkel geschiedenisboek te vinden (blz. 112). Hermans redt zich in Conserve uit de moeilijkheden door elke pretentie van historische waarachtigheid nadrukkelijk op te geven. Door een dubbelzinnige presentatie van de romanwereld wordt de lezer verhinderd deze op te vatten als een min of meer getrouwe weergave van een bestaande werkelijkheid. De vertelstrategie van Conserve bestaat uit een reeks van middelen om dit doel te bereiken. De handeling wordt gesitueerd in een gedateerd, romantisch kader; er treedt een ouderwetse alwetende verteller op in de roman; de constructie van de roman wordt onder de aandacht van de lezer gebracht; diverse personages bieden een clichématige aanblik; de roman bevat groteske, quasi-exotische details.Ga naar voetnoot6. Het beoogde effect is steeds dat de onechtheid van de romanwereld in Conserve in het oog springt. Daartoe dragen de verwijzingen bij naar literatuursoorten die berucht zijn om hun dubieuze werkelijkheidsweergave. Eén daarvan is de ouderwetse moraliserende jeugdliteratuur, waaraan ook Annie M.G. Schmidt zo'n hekel had. Aan die onwerkelijke literatuur wordt gerefereerd in een passage waarin de kleine mormonenkinderen hun nukkige grootmoeder aansporen te vertellen over vroeger: ‘- O zeker, lieve Sariah, riepen zij dan meerstemmig, net zoals het in de kinderboeken van die dagen staat: “O zeker! Niemand kan zo schoon vertellen als gij. Gij moest eens weten hoeveel wij van u houden. En heus, geloof ons, ook moeder houdt wel van u. Maar door haar krankte is zij dikwerf wat knorrig. - Wilt gij het haar vergeven? Wilt gij weer goed zijn en vertellen?”’ (Conserve, 2005, blz. 24) Het archaïsche idioom markeert de huichelachtigheid van het verzoek. Het bewerkstelligt echter ook, evenals de expliciete verwijzing naar oude kinderboeken, een ironisering van de romanwereld. Impliciet wordt gezegd dat de jeugdliteratuur van vroeger een uiterst onechte wereld beschrijft. | ||||||||||||
1. Uit talloos veel miljoenen: een familiedramaUit talloos veel miljoenen (1981) behoort tot het late werk van Willem Frederik Hermans, dat een sterk satirische inslag heeft, al hebben spottende opmerkingen over politiek en maatschappij daarin nooit ontbroken. Een voorbeeld. De louche journalist Appie beweert in het verhaal ‘De blinde fotograaf’ (Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen, 1957) dat zijn krant over ‘een vrachtauto vol lantarens’ beschikt, opdat de pers ‘haar voorlichtende taak’ kan vervullen (blz. 610).Ga naar voetnoot7. | ||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||
Uit talloos veel miljoenen bevat echter veel meer schimpscheuten, die veelal worden gelanceerd door de nuchtere vrouwelijke hoofdfiguur Sita van de Wissel. Wanneer zij haar echtgenoot Clemens, als wetenschappelijk hoofdmedewerker in de sociale wetenschappen verbonden aan de universiteit van Groningen, met een collega hoort praten, reageert zij als volgt: Als ze dit zo hoorde, kreeg ze haast de slappe lach van eerbied. Eerste lijn? dacht ze, stuurgroep? Praatte Van Zeerijp misschien over zijn prille jeugd en was hij toen trambestuurder geweest in Oost-Gelderland of zo? (Uit talloos veel miljoenen, 2005/7de dr., blz. 108) Toch is het verstandig ook het late werk van Hermans niet louter realistisch te lezen. Tegen die leeswijze wordt trouwens al gewaarschuwd op de eerste bladzijde van Uit talloos veel miljoenen, waar Clemens van de Wissel terugdenkt aan een naturalistische roman die hij op de middelbare school heeft moeten lezen. In deze roman - bedoeld is Een nagelaten bekentenis (1894) van Marcellus Emants - brengt een man zijn slapende echtgenote om het leven door haar een vloeibaar slaapmiddel tussen de lippen te gieten. Voor de leraar Nederlands, luisterend naar de veelzeggende naam Kinkelhorst, was deze voorstelling van zaken aanleiding tot een krachtig oordeel: ‘Daaraan kon je zien, (...) dat ook de naturalisten fantasten waren, die over dingen schreven waar ze geen verstand van hadden, net zoals de meeste andere schrijvers.’ Het slachtoffer zou zich immers verslikken en wakker worden. Uit talloos veel miljoenen zal dus geen orthodox naturalisme behelzen, al moet gezegd dat de familieomstandigheden, die met de erfelijke aanleg en de historische situatie volgens de naturalistische doctrine de levensloop van een mens determineren, een prominente rol spelen. Het is evenwel raadzaam verder te kijken dan de gebeurtenissen die zich aan de oppervlakte van de roman voltrekken. Diverse recensenten zinspelen op een diepere betekenislaag, als zij de constructie loven (Kaleis, 1981, Soetaert, 1981 en Verstappen, 1981), of suggereren dat de roman meer geeft dan men op het eerste gezicht vermoedt (De Moor, 1981). Adstructie blijft helaas achterwege. Ik zal de roman kort introduceren, alvorens in de volgende paragraaf in te gaan op de rol van de jeugdliteratuur in het boek. De titel wordt toegelicht in het motto van Jacob Winkler Prins (1849-1904) dat Hermans zijn roman meegaf: ‘Niets, wordt er, niets, uit talloos veel miljoenen’. De regel is afkomstig uit het gedicht ‘Overvloed’, dat in de postuum gepubliceerde Verzamelde gedichten deel uitmaakt van de afdeling ‘Natuur-symboliek’. | ||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||
Overvloed
De boomen hebben overvloed van blaêren....
De wind komt aan in speelschen tuimeldraf
En schudt het bloemblad bij miljoenen af
En doet ze als scheepjes op de luchtzee varen.
Uit hauw en doos van orchidee en varen
Stuift wolk aan wolk van poeirig goudbruin kaf
Neer op den harden klinkerweg als graf....
Niets wordt er, niets, uit veel miljoenen paren.
De menschen hebben overvloed van woorden
En groote steden overvloed van poenen,
En strenge heeren overvloed van koorden,
Verliefde kinderen overvloed van zoenen
En overvloed van bloemen waterboorden: -
Niets wordt er, niets, uit talloos veel miljoenen.
(Winkler Prins, 1929, blz. 241)
In weerwil van de luchtige inzet heeft het sonnet een nihilistische strekking. Het octaaf is geconcentreerd rond de gedachte dat heel de overvloed van de natuur niets oplevert. Dezelfde conclusie wordt getrokken in het sextet, nu vooral ten aanzien van de mensen. Hermans bestemde de slotregel tot motto, zij het dat hij, om voor mij onnaspeurlijke redenen, na het eerste ‘Niets’ een komma toevoegde. Overvloed ontpopt zich als onmacht en onvruchtbaarheid. Met die laatste woorden is het huwelijk van Clemens en Sita van de Wissel te karakteriseren, maar ook het doen en laten van elk der partners. Het huwelijk is onder een slecht gesternte tot stand gekomen. Clemens, dan nog student, ontmoet Sita in de cafetaria waar zij werkt. Hij maakt haar zwanger. Daar hij haar niet in de steek wil laten, mede omdat zij al een kind heeft van een Amerikaanse militair die met de noorderzon is vertrokken, trouwt hij met haar. Zijn vader, een gefortuneerde minister, verleent daarvoor pas zijn toestemming (Clemens is nog minderjarig), nadat Sita het kind van zijn zoon heeft laten aborteren. Het gevolg van deze illegale ingreep is dat Sita voorgoed onvruchtbaar is. Parel wordt door Clemens opgevoed als zijn eigen kind. Deze voorgeschiedenis maakt begrijpelijk dat Sita haar schoonvader vijandig | ||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||
is gezind. In het begin van de roman wordt dit onmiddellijk duidelijk, als het echtpaar een brief ontvangt van deze miljonair, die met zijn huishoudster (baboe) en reis maakt door India. ‘Je mag wel uitkijken. Straks trouwt pappie op de valreep nog met z'n huishoudster. Kun jij mooi fluiten naar je erfenis’, waarschuwt Sita haar echtgenoot (blz. 12). Woorden die een andere dan de meest voor de hand liggende uitleg geven aan de romantitel. Maar Clemens is blij met de lange brief. Sita verwijt hem dat hij steeds partij trekt voor zijn vader, hoewel die volgens haar niets om hem geeft (blz. 17). Later bedenkt zij dat haar man ‘het, verdomme, nog altijd niet helemaal met zichzelf eens is met wie hij solidair zal zijn, met z'n vader of met z'n vrouw’ (blz. 48). Toch lijkt het erop dat Clemens zijn conservatieve vader niet in alle opzichten heeft gehoorzaamd. Hij is weliswaar gezwicht voor de eis dat zijn kind niet geboren mocht worden, iets wat hij later in een gesprek met zijn psychiater betreurt (blz. 263), maar heeft zich bekeerd tot een progressieve politieke overtuiging. Op een gegeven moment ziet hij echter in dat deze ideologische keuze is geïnspireerd door zijn echtverbintenis. Hij houdt zichzelf voor: ‘Trouwens, progressief ben je feitelijk ook nooit geweest. Zonder met Sita een huwelijk beneden je stand te hebben gesloten, zou je zelfs niet op het idee gekomen zijn te doen alsof’ (blz. 340). De aangenomen progressiviteit brengt Clemens niet nader tot Sita, die weinig van zijn denkbeelden wil weten. Het verschil in afkomst blijft de echteliedenparten spelen. Dat hij dit zelf ook weet, maar meestentijds verdringt, blijkt uit de kreet die hij slaakt bij het ontwaken, als zijn onbewuste nog niet volledig wordt gecensureerd: ‘Het klasseverschil op het persoonlijk vlak!’ (blz. 143) Ziehier wat het huwelijk van Clemens en Sita zo problematisch maakt. Met dank aan Freud, wiens denkbeelden Hermans zeer vertrouwd waren. Ook Sita weet waar het in haar moeizame huwelijk aan schort. Zij komt ‘uit de goot’ (blz. 220) en heeft mede ten bewijze van deze afkomst Parel meegebracht die vooral voor problemen heeft gezorgd. Al is zij op andere momenten trots op haar fraaie dochter: ‘'t Is, verdomme, toch een mooie meid!’ (blz. 128) Sita denkt dat | ||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||
Clemens haar als een ‘ontoonbare del’ beschouwt, die zijn wetenschappelijke carrière schaadt (blz. 71). Het schuldcomplex van Sita komt onder andere tot uitdrukking in de nachtmerrie waarin ‘ze naakt voor een spiegel stond, die geflankeerd werd door twee stramme Duitse officieren. En haar haren dwarrelden van haar hoofd op haar voeten’ (blz. 101). Zij moet in deze scène als ‘Amerikanenhoer’, een variatie op de bekende moffenhoer, boeten voor haar omgang met Walter, waaruit Parel is voortgekomen. Het schuldgevoel van Sita is zo overheersend dat zij zichzelf geen verbetering van haar lot gunt, ook als zij daar wel op uit lijkt te zijn. Zo verzendt zij de brief aan de schrijver Lionel Prent zonder er een postzegel op te plakken. Een groot contrast met de uitbundig gefrankeerde enveloppe die de brief van haar schoonvader bevat (blz. 10). Bovendien maakt zij in de brief aan Prent, waarin zij haar hart uitstort, een vergissing in Freudiaanse trant. Zij heeft verteld dat uitgevers haar gedichten hebben afgewezen. Zij wil vervolgens typen: ‘En daarom heb ik ze tenslotte allemaal verscheurd.’ Maar zij maakt een vergissing, waardoor zij schrijft: ‘En daarom heb ik ze tenslotte allemaal’ (blz. 40). Sita zegt dus dat zij haar gedichten heeft om ze te laten afkeuren. Over haar Fehlleistung denkt zij: ‘'t Leek of een verstandige of goedgunstige God het zo had gewild’ (Iz. 41). Het is één van de plaatsen waar de gereformeerd opgevoede Sita aan de almachtige vaderfiguur van het Oude Testament refereert. Het huwelijk van Clemens en Sita wordt niet alleen geplaagd door fysieke onvruchtbaarheid, maar ook door wetenschappelijke improductiviteit. Meer dan veertien dagen blijft Clemens steken bij de titel van een artikel dat hij wil schrijven. ‘Bezogenheit’ is daarin het sleutelwoord. En daaraan ontbreekt het Clemens nu net. Hij kan slechts boekenwijsheid oplepelen over de lagere sociale klassen, anders dan zijn vrouw, die uit ervaring spreekt. Haar lijkt hij in zijn geest te willen vervangen door een opwindend ideaalbeeld, gelet op de ansichtkaartGa naar voetnoot8. van een voluptueuze kokkin, die hij bij zich draagt ‘alsof het een pornografische afbeelding was’ (blz. 93). Sita werkte in een cafetaria, toen Clemens haar leerde kennen, met dien verstande dat zij daar ‘niet allereerst de kookkunst onder de knie gekregen had (...)’ (blz. 94). Dat zij Clemens geen kind van hemzelf heeft kunnen schenken, is voor Sita een groot ongeluk. In haar baarmoeder groeit slechts een tumor, die de gynaecoloog tot de populair geformuleerde aanbeveling brengt: ‘De hele boel moet eruit’, dacht ik.’ Daarmee komt een herhaling in zicht van de abortus die zij eerder heeft ondergaan. De arts tracht haar op te monteren door erop te wijzen dat | ||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||
er ‘nog zoveel heerlijke dingen in het leven’ zijn. Sita antwoordt dat zij soms de indruk heeft ‘dat die dingen toch altijd erg ver weg blijven... dat ze feitelijk nooit binnen mijn bereik gekomen zijn’ (blz. 362). Zij spreekt deze woorden uit met op haar schoot een peperdure tas van krokodillenleer, haar geschonken door haar dochter, die het geld daarvoor verdiende in de prostitutie. Met de uitspraak van Sita eindigt de eerste druk van Uit talloos veel miljoenen. Aan de tweede, herziene, vermeerderde druk, die in 1983 uitkwam, voegde Hermans een hoofdstuk toe. Daardoor wordt de organisatie van de roman versterkt. Sita is geopereerd en Clemens zit naast haar bed in het ziekenhuis. ‘Vierentwintig jaar jonger was hij, toen hij ook al zo aan haar bed gezeten had in dit ziekenhuis, na haar abortus’ (blz. 363). De (boosaardige) vergelijking van het kankergezwel met het kind van Clemens wordt ook gemaakt door diens psychiater. Het gezwel zou zijn ontstaan uit Sita's ‘onbedwingbare verlangen Clemens een kind te schenken en, onbewust, zichzelf te straffen omdat haar dit niet meer gelukte’ (blz. 365). Sita lijkt deze diagnose zelf te bevestigen, als zij tegen haar man zegt: ‘Een kind krijgen kon ik niet, maar wel een tumor in mijn buik. Wat dom, hè?’ (blz. 365) De betekenis van de kinderloosheid wordt in het toegevoegde hoofdstuk onderstreept door een gedachte van Clemens, waarin motto en titel resoneren. Hij realiseert zich dat ‘noch van hem, noch van Sita en hem samen een spoor op aarde overblijven zou. Geen kind, geen kleinkinderen. Niemand en niets’ (blz. 363). | ||||||||||||
2. Beertje BombazijnSita's verlangen om in navolging van haar succesvolle buurvrouw een kinderboek te schrijven, dient te worden begrepen tegen de achtergrond van haar levensomstandigheden. En ook haar hoofdfiguur, Beertje Bombazijn, waarover zij niet meer dan enkele versjes en een prozafragment in portefeuille heeft, moet in het licht daarvan worden bezien. Hella Haasse (1989) heeft de ambitie van Sita herleid tot de wens zich te emanciperen van haar echtgenoot Clemens (‘Clemmetje’) (blz. 164). Het lijkt er echter eerder op dat zij iets wil betekenen in de ogen van haar man en op deze manier de band met hem wil verstevigen. Het ligt zeer voor de hand een verband te leggen tussen Beertje Bombazijn en het kind dat Sita Clemens niet kan schenken. Philippe Noble (1981) spreekt van ‘een soort surrogaat voor het kind dat ze niet ter wereld heeft kunnen brengen.’ Boomsma (1981) gebruikt de term ‘geesteskind’. Vast staat dat Beertje Bombazijn voortkomt uit gemis. Al in het derde hoofdstuk herinnert Sita zich haar besluit ernst te maken met deze creatie, toen zij het hondje Paddy begroef. Het dier ligt als een foetus in zijn graf, ‘opgerold als een garnaal, het staartje tussen z'n benen.’ Het hondje is indertijd gekomen voor Parel: ‘Een jong hondje, | ||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||
zou dat niet leuk zijn voor het kind?’ (blz. 19) Een broertje of zusje behoorde immers niet tot de mogelijkheden. Wie heeft model gestaan voor Beertje Bombazijn? De naam verwijst naar een beertje dat Sita in haar jeugd bezat. Toen zijn voetzolen van roze vilt waren versleten, werden zij vervangen door zwart bombazijn, waardoor de beer een levensechter aanblik bood (blz. 39). Maar daarmee is nog maar weinig gezegd. De vraag laat geen eenduidig antwoord toe. Beertje Bombazijn is een veelbetekenende beer, zoals ik hierna zal proberen aan te tonen. Uit wat Sita over hem schrijft, blijkt dat hij op haar lijkt. Als zij, ontredderd door het ongefrankeerd verzenden van de brief aan Lionel Prent, een meisje in het postkantoor wil vragen: ‘Ach, heb je voor mij misschien ook een peertje, ik verga van de dorst’ (blz. 63), schiet haar een eerder geschreven versje over Beertje Bombazijn te binnen: ‘Bombazijn, dat brave beertje / Die at 's zondags graag een peertje. / 's Zaterdags een stukje worst / Met een biertje voor de dorst’ (blz. 64). Waarbij de dorst verwijst naar Sita's schier permanente verlangen naar alcohol. Ook een later geciteerd versje laat zien dat Sita zelf de inspiratiebron is geweest voor haar beertje (blz. 81). Het enige prozastukje over Beertje Bombazijn doet echter vermoeden dat Clemens het voorbeeld in de werkelijkheid is geweest voor dit fantasiebeest. Beertje Bombazijn speelt geen banjo of tamboerijn, zoals een ‘flinke beer’ betaamt, maar krijgt les op een fijnzinniger, maar door de berengemeenschap veracht instrument: de viool. Pas na lang aandringen krijgt hij daarvoor toestemming van zijn ouders, wat doet denken aan de problemen die Clemens in het verleden ondervond, toen hij tegen de conventies van het ouderlijk huis inging. Beertje Bombazijn lijkt ook niet op ‘oom Willie Wolbeer’, die wel een flinke beer is. Hij speelt banjo en houdt een zigeuner aan de ketting. Beertje Bombazijn vindt dit ‘reactionair’ (blz. 80), geheel in lijn met Clemens' politieke opvattingen. Oom Willie Wolbeer en de zigeuner die hij in zijn macht heeft, vormen een omkering van de situatie waarin twee jonge mannen met een beer bij Sita langs komen. ‘Er stond een haveloze bruine jongen met sluik zwart haar die onmiddellijk als een razende met een tamboerijn begon te rammelen. Een zwarte beer, niet veel groter dan een kalf, rees schuin achter hem op met hangende voorpoten en toen hij op zijn achterpoten stond, maakte hij wiebelend een paar danspassen. Het dier had een ring door z'n neus, waaraan een ijzeren ketting hing, die glinsterde in het lamplicht’ (blz. 122). De zigeuner, die zelf tamboerijn speelt, leidt hier de beer aan een ketting. Sita ziet dat het dier ‘ronde oortjes van wol’ (blz. 124) heeft, wat de overeenkomst met oom Willie Wolbeer versterkt en bovendien herinnert aan het wolwinkeltje dat Sita's ouders dreven (blz. 30). Er | ||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||
tekent zich op deze manier een tegenstelling af tussen de wat sullige Beertje Bombazijn en de veel minder goedaardige Willie, waarbij de eerste met Clemens en de tweede met Sita kan worden geassocieerd. In dit verband verdient de ‘vreselijke fantasie’ aandacht die zich aan de laatste opdringt, inhoudend ‘dat zij er niet in geslaagd was een gelukkig kind ter wereld te brengen, omdat zij geen mensenkind maar een beer had moeten baren, want uit een wolwinkeltje konden alleen maar welgeschapen beren voortkomen’ (blz. 124). Het kind waarop Sita doelt, moet Parel zijn, die op de toonbank van de winkel is verwekt (blz. 54-55). Zij had een echte beer moeten zijn, reden waarom zij in haar jeugd een afkeer had van de zachtaardige versie daarvan: ‘Oh, bah! Teddyberen! Die smeet ik altijd meteen het raam uit’ (blz. 131). Het bezoek van de zwarte beer emotioneert Sita hevig. Zij heeft de sensatie dat hij haar wakker komt schudden. ‘Alsof hij de onderste steen boven had gebracht, leek het; of hij een gruwelijke waarheid kwam openbaren. Of hij zeggen wilde: Weet jij nu eigenlijk wel waarover je loopt te dromen? Ik ben de ware beer, geketend aan een verachtelijke zigeuner en toch gevaarlijk’ (blz. 123). De ‘ware beer’ confronteert Sita met haar verleden, de daar ontstane schuldgevoelens en de wijze waarop zij die probeert te verwerken met haar creatie Beertje Bombazijn. Dit blijkt eens te meer, als zij terugdenkt aan het voorval: ‘Het leek of die beer haar rekenschap was komen vragen. Je zou bijna zeggen dat hij ervan op de hoogte was hoezeer haar gedachten zich vandaag hadden beziggehouden met een beer’ (blz. 127). Zo is Beertje Bombazijn via diverse draden verbonden met Sita's leven en het verleden dat daarvoor bepalend is geweest. De zwarte beer duikt later op in een droom van Sita. Hij verhindert daar een postbode de ongefrankeerde brief aan Lionel Prent te retourneren. Een hoopgevende droom, meent Sita: ‘die beer had het voor haar opgenomen, omdat hij van haar hield’ (blz. 135-136). Een beer roept steeds weer heftige gevoelens op bij Sita. Dit blijkt, om een laatste voorbeeld te geven, als zij met haar man in de uitdragerij van de Zwarte Dwerg op zoek gaan naar hun gestolen brievenbusje. Sita ziet een teddybeer in een boom hangen. ‘Zijn poten hield hij gestrekt, of hij bezig was te stikken’ (blz. 173). Net als het bezoek van de beer aan huis heeft ook deze gebeurtenis het karakter van een openbaring: ‘Sita zag hem zo plotseling, dat het wel leek of hij er voordien niet was geweest’ (blz. 173). Significant genoeg brengt zij het beertje in verband met een kind dat zij in de verte hoort huilen. Clemens begrijpt haar niet, zoals zij snikkend constateert, en Beertje Bombazijn moet ook op dit punt soelaas bieden: ‘Wacht maar! Hij zou nog eens wat zien! Nu wist ze zeker dat ze een prachtig boekje over Beertje Bombazijn zou schrijven en dat het een enorm succes worden zou’ (blz. 174). | ||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||
Helaas, korte tijd daarna wordt Sita's onvoldragen manuscript gestolen. Een gebeurtenis die, evenals de operatie aan het einde van de roman, doet denken aan de abortus die zij heeft in het verleden heeft ondergaan. En daarmee is een tweede kans, die toch al nooit ‘een nieuwe eerste kans’ zou zijn, verkeken (blz. 104). | ||||||||||||
BesluitIn oktober 1981 verschijnt in een oplage van 50 exemplaren van de hand van Sita van de Wissel het boekje Beertje Bombazijn. Op de dikke bladzijden zijn drie versjes afgedrukt die ook zijn te vinden in Uit talloos veel miljoenen. Volgens een mededeling in het boekje zijn zij gevonden door de Literaire Loodgieters in een dameshandtas die in het Vondelpark tussen de struiken lag. Lionel Prent verzorgde de illustraties en uitgever Dick Hosselaar, die in de roman misbruik maakt van de situatie waarin Sita na de diefstal van haar tas verkeert, levert ‘Een woordje vooraf, door een echte uitgever’. Daarin beschrijft hij zijn reactie, als Sita geld van hem wil lenen om terug te kunnen reizen naar het noorden: ‘Meid, riep ik door mijn tranen heen, want ik kan sentimenteel zijn, hoor, ik zeg dus: Meid! geld kan ik je niet geven, maar de automobiel van de zaak staat voor de deur. Stap in, en dan rijdt uitgever Hosselaar je wel effetjes naar Paterswolde. Affijn, in de roman UIT TALLOOS VEEL MILJOENEN kunt u het allemaal nalezen, hoe edelmoedig ik die arme vrouw behandeld heb.’ In werkelijkheid verschaft Hosselaar Sita in Uit talloos veel miljoenen het gevraagde reisgeld in de vorm van een korting op een boek dat zij eigenlijk niet wil hebben. Zo wordt fictie met fictie ondermijnd, al is Dick Hosselaar ontegenzeglijk geënt op de markante gestalte van uitgever Geert van OorschotGa naar voetnoot9.. Maar deze heeft nooit jeugdliteratuur uitgegeven, zoals de auteur die hij ongeveer tien jaar uitgaf en die hem in een karikatuur vereeuwigde, daar evenmin veel belangstelling voor heeft getoond. Hermans gebruikt een scène uit een ridderverhaal als een privé schema voor de afloop van een roman. Ook manipuleert hij de lezer in een ander werk door de stijl van ouderwetse kinderboeken te imiteren. De schrijfster van literatuur voor kinderen die hij in Uit talloos veel miljoenen laat optreden, wordt vooral gepreoccupeerd door problemen van volwassenen. Haar schepping Beertje Bombazijn legt daar zijns ondanks getuigenis van af. | ||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||
|
|