Nieuwsbrief
3 februari 2020
Nieuws van de DBNL - februari 2020
Nieuwe titels van februari
Willem Dirckszoon Hooft (1594-1658) was tien jaar lang een van de regenten van de eerste schouwburg van de Nederlanden: die aan de Keizersgracht in Amsterdam, geopend in 1638. Daarvoor schreef hij kluchten, die opgevoerd werden op de planken van de Amsterdamse rederijkerskamers. Twee van deze kluchten verschijnen deze maand in DBNL: een derde druk van Jan Saly (oorspronkelijk uit 1622) en een eerste van Styve Piet (1628). In Jan Saly maken we kennis met Jan die, zoals de titel wellicht al doet vermoeden, niet veel klaarspeelt in het leven. Hij wordt gekoppeld aan een vrouw die hem onder zijn ogen structureel bedriegt met de man van wie ze zegt dat hij haar voogd is, maar Jan heeft niets door. Styve Piet is dan een stuk doortastender: hij loopt gewoon weg met zijn Aeltje wanneer haar ouders hun relatie verbieden. Van de twee kluchten was Styve Piet het succesvolst: tot in 1682 werd deze nog gespeeld in de schouwburg.
Een andere toneelschrijver, Abraham Kemp (ca. 1600-1656), schreef als lid van de Gorinchemse rederijkerskamer het treurspel Droeff-eyndich-spel van de moordt van sultan Osman (1623). De auteur verwerkte in zijn drama de toenmalige Ottomaanse actualiteit: in 1622 vermoordden de Janitsaren sultan Osman II nadat hij zijn eigen eliteleger (de Janitsaren) de schuld had gegeven van de mislukte inname van Polen. Kemp schetste Osman af als een tiran en rechtvaardigde de opstand van de Janitsaren. Het drama werd in 1639 opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg, een jaar na de opening. De DBNL brengt deze maand de eerste druk online.
Toneelschrijver Willem de Baudous, van wie geboorte- en sterftejaar onzeker zijn, schreef in 1618 Tragedie ofte treur-spel, van Edipes en Antigone over het klassieke verhaal van Oedipus en zijn dochter Antigone, oorspronkelijk geschreven door Sophocles. De Baudous publiceerde het drama kort nadat hij uit de Zuidelijke Nederlanden in Amsterdam was neergestreken. De eerste druk van dit toneelstuk staat nu online.
Verder online deze maand onder andere de roman De droomers van Maurits Wagenvoort over outcasts in het Parijs van het fin de siècle, de brochure De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans van Cornélie Huygens en een nieuwe jaargang van De Hollandsche Lelie met tips over wat te doen wanneer je 'tanden los voelen' (hint: er komt kamelenhaar bij kijken).
Parels uit de DBNL
Guido Gezelle (1830-1899) wordt wel de grootmeester van de Vlaamse poëzie genoemd. Zelfs nu nog kennen heel wat Vlamingen zinnen uit het hoofd uit gedichten als ‘het schrijverke’ en ‘dien avond en die rooze’. De Tachtigers roemden Gezelle als de pure en zuivere Vlaamsche dichter bij uitstek en ook later zouden belangrijke Vlaamse schrijvers als Paul van Ostaijen vol lof over de poëzie van Gezelle spreken. Deze maand lanceerde Openbare Bibliotheek Brugge nog de website gezelle.be, waarop duizenden documenten omtrent Gezelle – brieven, poëziehandschriften, enzovoorts – tot leven komen. Dat Gezelles werk van historisch belang is, staat buiten kijf.
De bekende Vlaamse priester-dichter kende echter niet altijd deze populariteit. Gezelle debuteerde als dichter in een literair landschap waarin proza en literatuur nog vaak gezien werden als belangrijke stenen in de opbouw van de Belgische natie. Een België dat in het begin van Gezelles dichterscarrière nog geen dertig jaar bestond. Dichters waren boodschappers van taalkundige, politieke, religieuze of idealistische ideeën, welke binnen één stijl geformuleerd moesten worden. Ook al kende Gezelle als onderwijzer deze regels en tradities goed, toch week hij er in zijn eigen poëzie van af. In vroege bundels - zoals in xxxiii kleengedichtjes (1860) en Gedichten, gezangen en gebeden (1862) – zien we een dichter aan het werk die graag experimenteert en loskomt van de classicistische traditie. Als vrij dichter schrijft hij overtuigend in het Vlaams, een taal die volgens hem natuurlijk en dynamisch is. Nochtans vinden critici het niet gepast om over religie – een wederkerend thema voor de katholieke priester-dichter – te schrijven in de volkstaal. Daarnaast breekt Gezelle met het traditionele vers door te experimenteren met verstechniek en vorm. Hiervoor laat hij zich inspireren door nieuwe versvormen zoals het vrije vers, Bijbelse poëzie en het prozagedicht. Gezelle kijkt ook naar de wereldliteratuur voor ideeën, denk aan Hebreeuwse en Arabische poëzie. Ook in zijn tweede dichterlijke periode (1880 – 1899) zet Gezelle in op experiment en innovatie, zeker op vlak van syntax, interpunctie en strofebouw.
En toch lukt het Gezelle niet om volledig te breken met de traditie en roept hij zichzelf in zijn gedichten tot orde door zich soms toch te plooien naar traditionele poëticale regels en wetten. Zo vertoont zijn vroege werk een zekere dualiteit tussen het ongeremde experiment en de geremde twijfel: kan een menselijk dichter uitdrukking geven aan de poëzie, die volgens Gezelle altijd voortkwam uit het sacrale? Daarnaast schrijft Gezelle tijdens zijn leven ook regelmatig gelegenheidsgedichten. In deze gedichten wordt het poëtische experiment ondergeschikt aan de boodschap. Als we nu terugkijken op zijn dichterschap zien we een schrijver die zich bevindt tussen de traditie en de vernieuwing.
Gezelle is met andere woorden een complexe schrijver met vele gezichten en vele talenten. Zo schreef hij niet enkel poëzie, maar was hij bijvoorbeeld ook journalist en prozaschrijver. Een dichter die (her)lezing meer dan waard is. Een ware parel in de DBNL is dan ook Poëzie en proza, een verzameld werk uit 2002, waarin je de evolutie, dualiteit en diversiteit van Gezelles werk zelf kunt ontdekken.
Guido Gezelle, Poëzie en proza (eds. An De Vos en Piet Couttenier). Bert Bakker, Amsterdam 2002