Nieuwsbrief
1 april 2019
Nieuws van de DBNL - april 2019
Nieuwe titels van april
Water is het beste drankje. Koud en ongekookt (‘rauw’), en dan het liefst regenwater of water uit een schone rivier. Er zijn natuurlijk ook andere dranken, zoals wijn, maar die zijn door wellust ingevoerd en leiden heel makkelijk tot dartel gedrag. Tot dronkenschap zelfs en dat wordt ‘gehouden voor een zonde van de allergruwelykste uitwerksels, en gevolgen.’ Aldus Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling in hun driedelige reeks Nederlands displegtigheden over tafelgewoontes en hun geschiedenis, waarin naast drank(misbruik) bijvoorbeeld ook de geschiedenis van het tafelzout aan de orde komt. Het eerste deel van de reeks verscheen in 1732, het laatste in 1735. De DBNL brengt de eerste drukken online.
Constant van Wessem (1891-1954) was een Nederlands schrijver, vertaler en essayist. Hij schreef veel over muziek, onder andere biografieën over Claude Debussy en Gustav Mahler, was redacteur van het literaire tijdschrift Het Getij dat ageerde tegen de Tachtigers en schreef een biografie over koning-stadhouder Willem III. De DBNL brengt deze maand zeven werken van hem online, waaronder genoemde biografieën.
Pianospelen, wandelen, bergbeklimmen, lesgeven, dichten, vertalen, studiegroepen bijwonen, Jacqueline van der Waals (1868-1922) was een veelzijdige vrouw. In Nederland is ze in kerkelijke kringen bekend van het lied ‘Wat de toekomst brengen moge’, in 2006 uitgeroepen tot mooiste religieuze lied. De DBNL brengt deze maand twee werken van haar online, een over de filosoof Kierkegaard en een dichtbundel, Iris uit 1918.
Verder nieuw deze maand onder andere Schets van de Nederlandse letterkunde van de hoogleraren Stuiveling en Vooys, de eerste jaargangen van het literaire tijdschrift Vooys en droomliteratuur van Jan van der Noot.
De schatkamer van... Karin Amatmoekrim
‘Mijn schat in de DBNL is de grote selectie tijdschriften, vooral de literaire. Vorig jaar schreef ik de artikelenreeks ‘Verzwegen geschiedenis’, verschenen in de Correspondent. In deze reeks staan gebeurtenissen in de geschiedenis centraal die je niet in de boeken vindt, die maar bij een paar historici bekend zijn, maar die wel een hoop verklaren over onze huidige samenleving. Ik schreef hiervoor over Boven-Digoel, een concentratiekamp avant la lettre op Papoea-Nieuw-Guinea waar vijftien jaar lang mensen die zich verzetten tegen het koloniale bewind in Indonesië in weggestopt werden. Dat kende ik vooraf helemaal niet. Op Delpher, een ander groot digitaliseringsproject van de Koninklijke Bibliotheek, spitte ik kranten uit de jaren dertig door en daar kwam ik namen en artikelen tegen die ik vervolgens opzocht in de DBNL. E. du Perron heeft er veel over geschreven bijvoorbeeld. De informatie die ik hier vond, heb ik gebruikt voor die reeks. Voor mij is de DBNL dus vooral een grote bron van secundaire literatuur. Later kwam ik ook de brieven van Soetan Sjahrir tegen, de eerste premier van Indonesië, geschreven tijdens zijn gevangenschap in Boven-Digoel.
Als ik iets zou mogen toevoegen aan de DBNL, dan zouden dat wat meer moderne, kleinere en vooral meer obscure tijdschriften zijn, tijdschriften die je eigenlijk nooit tegenkomt. In Sheffield las ik laatst zo’n literair blaadje met bijdragen van lokale dichters en schrijvers. Dat soort kleine nichetijdschriften wordt natuurlijk overal in de wereld uitgegeven; misschien ook wel in Paramaribo of andere delen van de wereld die tot het Nederlandse taalgebied gerekend worden. Hoe mooi zou het zijn als zulke blaadjes beschikbaar komen voor onderzoek. En Wij slaven van Suriname van Anton de Kom moet online komen, maar ik begrijp dat dat in mei gaat gebeuren. Dat heb ik wel in huis natuurlijk, maar als het online staat, is het voor iedereen beschikbaar. Belangrijk, want het boek is een belangrijke toevoeging aan de literaire canon. Het is een bijzondere mengvorm van literaire genres die je niet veel tegenkomt in onze literatuur. Bovendien is het een onmisbaar onderdeel van de Nederlandse slavernijgeschiedschrijving en draagt het bij aan de manier waarop we ons de Tweede Wereldoorlog herinneren.
Ik heb de DBNL eigenlijk altijd openstaan op mijn computer, houd haar in mijn achterhoofd als ik aan het werk ben. Dat wens ik deze bibliotheek toe in dit jubileumjaar: heel veel bezoek, dat ze vaak geraadpleegd wordt en dat mensen net als ik automatisch naar DBNL gaan als ze ergens nieuwsgierig naar zijn.’
Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze werkt momenteel onder andere aan een proefschrift over schrijver-journalist Anil Ramdas.
Foto: Sacha de Boer
Parels uit de DBNL
Toen de Vlaamse politicus en letterkundige August Vermeylen (1872-1945) vroeg om ‘more brains’ in de Vlaamse literatuur, hadden zijn woorden een vergaande echo in het literaire veld. Toch was het pas bij de verschijning van De trap van steen en wolken in 1942 van Herman Thierry, beter bekend als Johan Daisne, dat recensenten beweerden dat Vermeylens smeekbede was ingewilligd.
Daisne had zijn roman neergepend in een koude zolderkamer in Brussel, terwijl buiten de Tweede Wereldoorlog in volle gang was. Ondanks alle ellende zou de schrijver later met enig genoegen terugkijken op deze periode. Vandaag de dag is De trap van steen en wolken nog steeds één van de bekendste Vlaamse romans en wordt deze samen met De trein der traagheid gezien als het hoogtepunt van het Vlaamse magisch-realisme, het genre waarmee Daisne wordt vereenzelvigd.
Een genre dat volgens Daisne enig woord van uitleg nodig had, zo blijkt uit de ‘Narede’ die hij schreef bij De trap van steen en wolken. In dit nawoord legt de schrijver uit dat hij de voorkeur geeft aan kunst die zich beweegt ‘op de onnaspeurbare grens van realiteit en droom: nu is ze dit, dan is ze dat, ten slotte vloeit alles in mekaar tot dat sprookjesachtige, onwezenlijke, dat men reeds vaak heeft bewonderd’. In zijn essay Wat is magisch-realisme uit 1958 gaat Daisne dieper in op zijn platoonse wereldbeeld. Volgens de schrijver is de wereld opgedeeld in drie delen: de werkelijkheid, de droom en de verbinding tussen deze tegenpolen. Deze delen worden elk gelinkt aan een symbool: de werkelijkheid met ‘steen’, de droom met ‘wolken’ en de ‘trap’ is de verbinding die ons naar een gebied brengt waar droom en werkelijkheid niet meer te onderscheiden zijn.
Het verhaal en de opbouw van De trap van steen en wolken zijn zonder meer complex te noemen, maar volgen wel dezelfde opdeling. De roman bestaat uit twee verhaallijnen waarbij de ene verbonden is met de werkelijkheid en de andere met de droom, maar doorheen de tekst vloeien de twee steeds meer en meer door elkaar. Maar over wat gaat De trap van steen en wolken dan? Een eerste verhaallijn gaat over Evert ter Wilgh, een zieke man, ontevreden over zijn leven en ongelukkig in de liefde. De andere verhaallijn is een verzinsel van Evert en gaat over Gun Sedgewick en zijn vrouw (Auro)Ra. Gun is de vitale herinterpretatie van Evert en het verhaal zit vol paarden, indianen en actie. Op het einde van De trap van steen en wolken raken deze twee verhaallijnen zo met elkaar vervlochten dat de droom in de realiteit en de realiteit in de droom niet meer te onderscheiden zijn. We bevinden ons als lezer op de dunne trap tussen steen en wolken.
Johan Daisne, De trap van steen en wolken. A. Manteau, Brussel / Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam z.j. [1942].