Nieuwsbrief
1 oktober 2018
Nieuws van de DBNL - oktober 2018
Nieuwe titels van oktober
De DBNL brengt deze maand drie werken van Annie M.G. Schmidt online, waaronder Het hele schaap Veronica. Het schaap Veronica (1951) behoort tot de vroege successen van Schmidt. De verzen over juffrouw schaap en haar vrienden de dominee en de dames Groen verschenen voor het eerst in Het Parool, voorzien van illustraties van Wim Bijmoer. Een tweede en derde verzameling verscheen in boekvorm, hier samengebald tot Het hele schaap Veronica. De andere titels zijn De spin Sebastiaan en In Holland staat mijn huis.
Ook het satirische blad Den Laplandschen tovertrommel van Jacob Campo Weyerman is nu beschikbaar. Weyerman had in de jaren 1720 naam gemaakt als weekbladschrijver, telkens met nieuwe titels. Hieruit moest hij ook in zijn inkomen voorzien. Dat lukte niet, getuige zijn vele schulden. Ook Den Laplandschen tovertrommel bestond niet lang: het zou slechts tien maandagen achter elkaar verschijnen, van 2 juli tot 3 september 1731. Het weerhield Weyerman er niet van telkens nieuwe bladen op te zetten: Den kluyzenaar in een vrolyk humeur bestond een halfjaar, Den adelaar twee maanden en Den Talmud ofte overzeldzaamen Joodsche vertellingen haalde zelfs dat niet.
De Amsterdamse boekhandel 1680-1725 is het standaardwerk over het boekhandelswezen in het algemeen en de Amsterdamse boekverkoper Jean Louis de Lorme in het bijzonder. De auteur, Isabella Henriëtte van Eeghen, was historica en archivaris en schreef als geboren Amsterdamse naast dit werk vele andere over de geschiedenis van haar stad.
Verder verschijnen onder andere zes jaargangen van Nieuw Vlaams Tijdschrift met auteurs als Karel Jonckheere en Paul van Ostaijen, het prijswinnende oorlogsdagboek Doortocht van Bert Voeten en Een meisje-studente, het debuut van Annie Salomons.
Parels uit de DBNL
Er is in de loop der eeuwen veel geschreven over Suriname. Deze boeken verschenen echter vaak in kleine oplages en werden slechts in kleine kring verspreid, waardoor de meeste titels moeilijk te vinden zijn. De DBNL heeft desalniettemin inmiddels een grote hoeveelheid ‘surinamica’ gedigitaliseerd: historische bronnen, maar ook veel literaire en culturele bijdragen.
Een van de belangrijkste achttiende-eeuwse titels in de DBNL-surinamica is Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname van J.D. Herlein (Meindert Injema, Leeuwarden 1718, tweede druk). Dit boek is een van de vroegste ooggetuigenverslagen over Suriname en het eerste boek ooit waarin een tekst in het Sranan Tongo is opgenomen, het Surinaams. Ook zijn er voor het eerst afbeeldingen van Afrikaanse slaven in Suriname in te zien.
Over het culturele leven in Suriname hebben vele auteurs geschreven. De emancipatie van de nakomelingen van de slavenbevolking voltrok zich vanaf 1863 in een enorm tempo. Tegelijkertijd ontstond er door de komst van contractarbeiders uit China, India en Java een golf aan literatuur. Op dit gebied zijn er in de DBNL teksten te vinden van onder anderen Theodore A.C. Comvalius, Papa Koenders (J.G.A. Koenders), M.Th. Hijlaard, Aleks de Drie, Ané Doorson, Bea Vianen (van wie deze maand onder andere de debuutroman Sarnami, hai op de DBNL verschijnt), Edgar Cairo, Chitra Gajadin en Shrinivási.
De productiefste schrijver die in Suriname werd geboren is zonder twijfel Albert Helman, pseudoniem van Lou Lichtveld (1903-1996). Over een periode van meer dan zeventig jaar schreef Helman romans, essays, gedichten, reisverhalen en kronieken. Zuid-zuid-west (1926) en De Stille Plantage (1931) behoren nog steeds tot de meest gelezen romans in Suriname. Een parel uit Helmans oeuvre is Hoofden van de Oayapok! (1984). De hoofdpersoon uit deze roman is de ‘indiaan’ Malisi. Hij heeft jarenlang in het Westen geleefd en keert nu terug naar zijn volk. Helman laat hier zijn licht schijnen op het leven in twee verschillende culturen en houdt het Westen een belangrijke spiegel voor.
De Surinaamsche almanak tot slot biedt genealogen en historische onderzoekers een schat aan informatie, met bijvoorbeeld de namen en functies van ambtenaren, plantage-eigenaren, onderwijzers, artsen, religieuze leiders, vroedvrouwen en winkeliers. Deze jaarboeken beslaan een periode van meer dan tweehonderd jaar (1789 tot 1955) en zijn op trefwoord doorzoekbaar.
Tijdschrift in beeld
Samen met Tijd en Mens van de experimentele Vijftigers is Van Nu en Straks het belangrijkste tijdschrift uit de geschiedenis van de literatuur in het Zuiden. Het bezegelde de ontwikkeling naar het naturalisme in het proza en het symbolisme in de poëzie en was het toonbeeld van een ruime belangstelling voor alles wat de maatschappij aanbelangde. Doordat aan de eerste reeks van het blad (1893-1894) ook veel Tachtigers meewerkten, vormde het bovendien een schoolvoorbeeld van Vlaams-Nederlandse samenwerking. Het spiegelde zich echter vooral aan de nieuwe, vaak (post)impressionistische kunst die in de Brusselse kunstenaarsvereniging Les Vingt en Franstalige Belgische tijdschriften aan bod kwam, meer dan aan De Nieuwe Gids.
De eerste reeks, waarvan Cyriel Buysse, Emmanuel de Bom, Alfred Hegenscheidt, Prosper van Langendonck en August Vermeylen redacteur waren, was mede door de luxueuze lay-out erg vernieuwend. De later als architect bekend geworden art-nouveaukunstenaar Henry van de Velde stond voor de vormgeving in. Mede dankzij hem kwamen avant-gardekunstenaars als Vincent van Gogh, Jan Toorop, Georges Minne, Camille Pissarro en James Ensor aan bod. Doordat het blad de ramen naar het buitenland openzette en de idee dat alle kunsten evenwaardig waren (gemeenschapskunst) in de praktijk bracht, maakte het deel uit van een brede Europese beweging van jongerentijdschriften die een nieuwe kunst voorstonden.
Toch wilde het de band met het verleden niet verliezen. In het tijdschrift stond dus naast het individualisme ook de gemeenschapsidee, de band met het volk, voorop. Onterecht was daarom het verwijt van latere generaties dat de Van Nu en Straks’ers ivorentorenkunstenaars waren. In Niet onder één vlag, de meest recente studie over het tijdschrift (2005), wordt de nadruk gelegd op het feit dat het blad geen eenheid vormde en ook niet programmatisch wilde zijn. De figuur van Vermeylen, de ‘chef de file’ van het tijdschrift, zorgde echter voor samenhang. Hij liet Van Nu en Straks samen met zijn vriend Jacques Dwelshauvers (Jacques Mesnil) in de tweede reeks (1896-1901) een steeds anarchistischer koers varen.
De lay-out van de tweede reeks was veel soberder dan die van de eerste. De betekenis ervan ligt literair gezien vooral in de medewerking van Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne, auteurs die zich na de eeuwwende ontpopten tot de belangrijkste schrijvers na Guido Gezelle en voor Paul van Ostaijen. Door essays als de ‘Kritiek van de Vlaamsche Beweging’ (1896) van Vermeylen bracht het bovendien ook ‘more brains’ in de Zuid-Nederlandse literatuur. Een van de ordewoorden van Van Nu en Straks, ‘rythmus’, waarmee vaag een soort wereldziel werd uitgedrukt, leeft nog verder in Rythmus, een jaarboek voor de studie van het fin de siècle.
Van Nu en Straks (1893-1901)