Nieuwsbrief
1 juni 2018
Nieuws van de DBNL - juni 2018
Nieuwe titels van juni
Het oudste bewaarde wereldlijke liedboek uit de Lage Landen, het Antwerps Liedboek, verscheen in 1544. Twee jaar later werd het boek verboden door de Inquisitie van de Katholieke Kerk, waarschijnlijk vooral vanwege liederen over bronstige monniken en losbandige nonnen. DBNL brengt de editie uit de Deltareeks online, waarin veel van de bijbehorende melodieën, die niet in het originele boek staan, achterhaald zijn.
Van Simon Vestdijk publiceert DBNL deze maand drie romans: Het vijfde zegel, Meneer Visser’s hellevaart en Else Böhler, Duitsch dienstmeisje. Die laatste titel, verschenen in 1935, gaat deels over een liefde van de auteur, en is deels een beklemmende beschrijving van het opkomende fascisme in Duitsland. De Duitsers verboden het boek tijdens de bezetting, waarop Vestdijk zijn eigen exemplaar in de tuin begroef.
De embleembundel Theatrum amoris divini et humani uit 1655 is een herdruk van de Amoris divini et humani antipathia (1629) van de kapucijn Ludovicus van Leuven, maar dan zonder de 83 picturae. Het was een succesvolle titel: er bestaan vijf drukken van met subscriptio's in Latijn, Spaans, Frans en Nederlands, plus een voorganger uit 1626 zonder Spaanse en Nederlandse teksten.
Verder bevinden zich tussen de nieuwe titels van deze maand Dora Kremer (1893), de doorbraak van gevierd toneelschrijver Herman Heijermans; het lyrisch drama De broeders uit 1894, dat Tachtiger Frederik van Eeden als zijn belangrijkste werk beschouwde; en Anarchisten (1895) van Justus van Maurik, waarin hij de draak steekt met het anarchisme dat in die tijd veel weerklank genoot.
Parels uit de DBNL
‘Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid onderstboven als betooverde apen.’ Het is ongetwijfeld een van de mooiste openingszinnen in de Nederlandstalige literatuur. Voor de schrijver ervan, de Antwerpse Maurice Gilliams (1900–1982), worden in onze literatuurgeschiedenis de nodige bladzijden gereserveerd. Meer nog dan zijn poëzie was het zijn debuutroman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936) die hem een plaats opleverde in het pantheon der Nederlandse letteren. Onlangs werd de canonieke status van Gilliams’ bekendste prozawerk nogmaals bevestigd toen de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde het in De canon opnam als een van de 50+1 mooiste literaire werken uit de Nederlanden.
In de periode tussen de twee wereldoorlogen had Gilliams een frisse wind door de Vlaamse letteren laten waaien en zijn werk onderscheidde zich van dat van zijn collega’s Elsschot, Roelants, Walschap en Zielens: het ontbrak Elias aan een heldere plot en het was geschreven in een bijzonder geraffineerde stijl die zich uitstekend leende voor de exploratie van de subjectieve gewaarwordingen van de jonge, gevoelige hoofdpersoon. Bovendien was de roman gestructureerd volgens de muzikale principes van de klassieke sonate, een vormexperiment dat Gilliams tot een pionier van het Vlaamse modernistische proza maakte.
Fascinerend is ook het feit dat de roman in de versie die de meeste lezers kennen eigenlijk maar een halve roman is. Toen Elias of het gevecht met de nachtegalen in 1936 in de handel kwam, bevatte hij nog twee delen of ‘cahiers’. Net voor de eerste herdruk besloot Gilliams echter om zijn verhaal over de knaap die graag over zichzelf eerder dan over een ander verwonderd was te halveren. Sindsdien zou Gilliams’ meermaals bekroonde roman door het leven gaan als een novelle. En dat zou het blijven, meer dan zeventig jaar lang. Ook de Elias in de DBNL – naar de tweede druk uit 1943 – vertelt niet het volledige verhaal. De lotgevallen van de volwassen Elias, die als architect een tuinwijk ontwerpt op de linkeroever van de Schelde in Antwerpen en zich uiteindelijk van het leven berooft door een elektriciteitscabine binnen te stappen, waren tot voor kort slechts bij literatuurwetenschappers bekend. Gelukkig kunnen lezers voor een complete weergave van Gilliams’ onverminderd fonkelende tweeluik sinds kort eindelijk een beroep doen op een nieuwe leeseditie, die van een uitgebreid nawoord is voorzien. Vooralsnog uiteraard wel alleen op papier…
Maurice Gilliams, Elias of het gevecht met de nachtegalen. Meulenhoff, Amsterdam 1943 (2de druk)
Tijdschrift in beeld
Het idee voor het tijdschrift Indische Letteren is geboren op 14 februari 1985, ten huize van Rob Nieuwenhuys in Amsterdam. Op deze Valentijnsdag waren Peter van Zonneveld en Reggie Baay op bezoek bij de auteur van de Oost-Indische Spiegel, het standaardwerk over Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden, zoals de ondertitel luidt. Zij besloten om een werkgroep op te richten die bedoeld was om de studie van de Indische letteren in de ruimste zin te bevorderen. De groep wilde een platform bieden aan ieder die zich bezighield met in het Nederlands geschreven literatuur over ‘Insulinde’, zoals Nederlands-Indië in de volksmond liefkozend werd genoemd. Het idee was om regelmatig lezingenmiddagen en symposia te organiseren, en de daar uitgesproken teksten te publiceren in een eigen tijdschrift, dat Indische Letteren zou gaan heten.
Aldus geschiedde. De eerste aflevering verscheen in maart 1986, en sindsdien is het blad onafgebroken blijven bestaan. Wie lid werd van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, werd ook automatisch abonnee van het tijdschrift. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden wilde de Werkgroep wel onder haar hoede nemen. De redactie werd gevormd door Reggie Baay, Joop van den Berg, Frits Jaquet, Rob Nieuwenhuys, Gerard Termorshuizen en Peter van Zonneveld. Het aantal abonnees nam snel toe. Binnen korte tijd waren dat er 750; thans schommelt het rond de 600.
In het tijdschrift worden artikelen gepubliceerd over uiteenlopende onderwerpen, vanaf de VOC tot op heden. Ze gaan over proza, poëzie of toneel, maar ook ego-documenten als brieven, dagboeken en memoires spelen een belangrijke rol. Elke jaargang omvat doorgaans vier afleveringen, waarvan er steeds één aan een symposium is gewijd. Er verschenen onder andere speciale nummers over Multatuli, H.J. Friedericy, A. Alberts, E. du Perron en F. Springer. De symposia hadden thema's als ‘De Molukken in de literatuur’ (over onder anderen Rumphius, Beb Vuyk en Maria Dermoût), ‘De dekolonisatie van Nederlands-Indië in Nederlandse en Indonesische bellettrie en egodocumenten’ en ‘Naar de Oost! Vier eeuwen reizen naar Indië en Indonesië’. Dit jaar staat een lezingenmiddag over ‘De Grote Vijf en Indië’ (Hella S. Haasse, W.F. Hermans, Gerard Reve, Jan Wolkers en Harry Mulisch) in de planning en een symposium over ‘Lust en Liefde in Indië’. De resultaten daarvan zullen ook in het tijdschrift gepubliceerd worden en te zijner tijd op DBNL verschijnen, waar nu al de eerste vijfentwintig jaargangen integraal beschikbaar zijn.
Indische Letteren (1986-)