Nieuwsbrief
3 april 2018
Nieuws van de DBNL - april 2018
Nieuwe titels van april
Deze maand verschijnt het prozadebuut van Felix Timmermans op DBNL. Schemeringen van de dood verscheen oorspronkelijk in 1910 en betekende voor de op dat moment jonge schrijver zijn grote doorbraak. Het boek bestaat uit zes mysterieuze, bijna spookachtige verhalen die aan Edgar Allen Poe doen denken. Dit in tegenstelling tot zijn latere klassieker Pallieter, die volgens M. Dupuis ‘eerder een lofzang op de levensvreugde’ is.
Willem Albert Bachienne werd geboren in 1712 en was behalve predikant goed thuis in de geografische wetenschap van zijn tijd. Zijn Beknopte beschryving nevens eene naauwkeurige afgezette kaart der Zeven Vereenigde Nederlanden uit 1793 is een geografisch werk dat een boeiende weergave biedt van Nederland, zoals we het vandaag niet meer kennen, en het territorium van België, dat toen nog opgericht moest worden.
Fritzi ten Harmsen van der Beek is een bekende naam uit het Nederlandstalige dichterspantheon van de twintigste eeuw. Met haar debuutbundel Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten had zij die positie in 1965 bijna onmiddellijk verworven. Zij bracht volgens recensenten onconventionele, grotesk aandoende poëzie. Hugo Claus waagde het zelfs haar toen ‘de beste hedendaagse dichter’ te noemen.
Verder publiceert DBNL deze maand ook nog het lijvige, goed ontvangen proefschrift Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker van Dik van der Meulen uit 2002 en de vroege bundel met natuurlyriek Het veerhuis van Ida Gerhardt uit 1945.
Parels uit de DBNL
Tweehonderd jaar geleden was de belangstelling voor de noordelijke poolgebieden groot. David Buchan en John Scott voeren in 1818 voor de Royal Navy verkennende expedities uit. Mary Shelley liet in haar roman Frankenstein de titelheld en het door hem gecreëerde monster de dood vinden in de barre wereld van ijs en koude. In de Nederlandse literatuur komt de fascinatie voor het hoge noorden naar voren in het eveneens in 1818 verschenen Dagboek eener reize ter walvisch- en robbenvangst van Hidde Dirks Kat.
De Amelandse walvisvaarder vertelt hoe zijn schip de Jufvrouw Klara ter hoogte van Spitsbergen in het ijs bekneld raakt. Wekenlang worden de zeelieden door de Oost-Groenlandstroom naar het zuiden gedreven. Als het schip bij de zuidpunt van Groenland wordt verbrijzeld, weten ze zich te redden op een ijsschots. Om te overleven moeten ze de kust bereiken, een zware tocht waarbij talrijke mannen verdrinken of bevriezen. De overlevenden worden door inheemse Groenlanders in hun plaggenhutten opgevangen en met robbenspek op krachten gebracht. Hoewel Kat de Inuit steevast ‘wilden’ noemt, heeft hij grote waardering voor hun gastvrijheid en naastenliefde. Kat zelf kan bij een Deens koopman in Juliaanshoop (Qaqortoq) overwinteren. De volgende zomer kan hij met 22 manschappen op een Deens handelschip mee naar Kopenhagen. Op 27 september 1778 komt Kat behouden aan op Ameland, alwaar hij vrouw en kind in goede gezondheid vindt.
Het vangseizoen 1777-1778 was een rampjaar voor de walvisvaart: dat jaar raakten veertien schepen in moeilijkheden en vielen er 300 slachtoffers. Op de DBNL zijn contemporaine reisverslagen te vinden als die van Marten Janssen en Jeldert Jansz. Groot. Het bijzonder aan Kats relaas is dat het veertig jaar na dato is uitgegeven door de schoolinspecteur Maarten Martens. Martens riep Kat uit tot een voorbeeld van dapperheid en vroomheid voor de schoolgaande jeugd, in een tijd dat in het jonge Koninkrijk der Nederlanden grote hoop bestond op een heropleving van het aloude walvisvaartbedrijf. Hij liet het authentieke verhaal intact, waardoor het anno 2018 een minder gedateerde indruk maakt dan het gestileerde epos van de Overwintering der Hollanders op Nova Zembla, waarmee Hendrik Tollens in 1819 literaire lauweren oogstte.
Dit jaar wordt het verschijnen van Kats dagboek op Ameland herdacht met allerlei culturele manifestaties. In dat kader is bij Wijdemeer een heruitgave verschenen, waarin de tekst is hertaald en toegelicht met een aantal essays. De originele negentiende-eeuwse tekst van Kat en Martens is te lezen op de DBNL.
Hidde Dirks Kat, Dagboek eener reize ter walvisch- en robbenvangst, gedaan in den jaren 1777 en 1778 door den kommandeur Hidde Dirks Kat, met eene kaart van Groenland. Wed. A. Loosjes Pz., Haarlem 1818
Tijdschrift in beeld
‘Wij willen zijn een blad, waarin religie en cultuurleven naar hun wezen en dus onlosmakelijk zijn verbonden.’ De redactie van het Nederlandse tijdschrift Het Kouter maakte in het allereerste nummer - verschenen in januari 1936 - duidelijk wat het wenste te zijn: een literair-religieus tijdschrift dat het niet zou laten te beklemtonen dat cultuur een deel is ‘van het scheppingsgeheel’ en haar grondslag en norm heeft ‘in den Geest’.
De religieuze toon die in alle nummers van het blad aanwezig zou blijven was meteen gezet, al zou Het Kouter uiteindelijk een minder religieus-dogmatisch mensbeeld propageren dan bovenstaande citaten doen vermoeden. Het blad was immers niet zomaar het symbool van een plots religieuze herleving in de cultuurwereld, maar kwam voort uit een samensmelting van twee bestaande tijdschriften met een eigen achtergrond: De Smidse en Barchem-Bladen. De Smidse, opgericht in 1926, was ontstaan uit de beweging van vrijzinnige protestanten en had een bijzondere aandacht voor het (christelijk) humanisme. Barchem-Bladen kende dan weer een onafhankelijker achtergrond en richtte zich op politiek vlak zowel naar rechts als links. In de onderwerpen die Het Kouter zou bespreken kwam de brede achtergrond van deze twee voorgangers tot uiting. Lezers vonden er artikelen met ‘De prediking van het Evangelie in deze tijd’ en ‘Het geschenk van Kerstmis’ als titel, maar evenzeer maatschappelijke stukken over ‘De gevolgen der werkloosheid’ en literaire artikelen zoals ‘Marsman als voorbeeld’. Elk nummer bevatte tevens een hele reeks boekbesprekingen.
Een lang leven zou Het Kouter niet beschoren zijn. In oktober 1941 verscheen het tiende en laatste nummer. De Tweede Wereldoorlog speelde daar uiteraard een grote rol in. Redacteur en godsdienstsocioloog Willem Banning zou zelfs in 1942 als een van de Heeren Zeventien door de nazi’s geïnterneerd worden in het kamp Sint-Michielsgestel. Het is een gebeurtenis die bewijst dat Het Kouter onder haar medewerkers een schare invloedrijke figuren mocht rekenen die het maatschappelijke leven in Nederland mede hebben beïnvloed. Het Kouter had daar gezien zijn korte bestaansperiode een beperkte rol in, maar heeft wat betreft het verruimen van religieusmaatschappelijke denkbeelden en het stimuleren van literaire onderlegdheid daarin een noodzakelijke aanzet gegeven.
In de DBNL zijn vooralsnog de eerste drie jaargangen van Het Kouter terug te vinden.
Het Kouter (1936-1941)