Nieuwsbrief
2 maart 2018
Nieuws van de DBNL - maart 2018
Nieuwe titels van maart
Met twaalf titels van de Nederlandse socioloog en politicoloog Bart Tromp (1944-2007) brengt DBNL deze maand een dwarsdoorsnede van zijn oeuvre online, van de vroege bundeling De samenleving als oplichterij tot de postume uitgave De loden bal van het socialisme uit 2012. De indertijd actuele uitgaven bieden nu een interessante weergave van het toenmalige tijdsbeeld.
De liefde in de vrouwenquestie geeft ons een kijkje in de eind negentiende-eeuwse denkbeelden over vrouwenemancipatie. De auteur, Anna de Savornin Lohman, schreef dit werk in 1898, nadat zij zich had teruggetrokken uit de organisatie van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in datzelfde jaar. In de feministische discussie neemt zij een conservatieve plaats in: ze pleit weliswaar voor het belang van educatie voor vrouwen, maar geeft tegelijk mee dat de ‘ware’ bestemming voor de vrouw de liefde voor haar man en kinderen is.
De Franciscaner priester en leraar Fulgentius Bottens heeft een uitgebreid oeuvre op verschillende vlakken, zoals de mystiek, emblematiek, muziek, theologie en astronomie. Hij wordt vooral gezien als verbreider van ideeën van illustere voorgangers. Volgens zijn biograaf J.H.J. Paulissen is het werk van Bottens dat vandaag op DBNL verschijnt, De Gheestelycken Catechismus van den wegh der liefde Godts uit 1708, ‘één van de mooiste werkjes van onze auteur.'
Ook de tijdschriften worden weer aangevuld deze maand, met onder andere negen jaargangen van het Vlaamse Streven, een blad dat zich richt op de essayistiek. Daarnaast verschijnen zes jaargangen van De Tijdspiegel, vijf van Het Bilderdijk-Museum en de eerste jaargang van De Stem online.
Parels uit de DBNL
De klucht De gecroonde leersse (1688) is een van de eerste werken van de arts Michiel de Swaen. Het toneelstuk werd op vastenavond opgevoerd in de toneelzaal van de Duinkerkse rederijkerskamer waarvan hij sinds 1687 de prince (de voorzitter) was.
Het verhaal verloopt als volgt: Maey koopt overdag op de markt een kapoen (een gecastreerde haan) die ze ’s avonds met haar familie thuis wil verorberen op een feest. Keizer Karel V kijkt van een afstand toe en zet zijn zinnen op de kapoen. Hij gaat vermomd het huis binnen van Maey en haar man, de schoenlapper Teunis, en biedt iedereen wijn aan, waardoor hij uitgenodigd wordt op het feest. De volgende ochtend wordt Teunis gedagvaard bij de keizer. In paniek gaat hij ernaartoe, maar daar staat hij oog in oog met de gulle gast van de avond ervoor, die hem benoemt tot keizerlijke schoenlapper.
Een tweede intrige verhaalt van Teunis’ dochter Jaquelijn. Zij wordt aanbeden door twee knechten: de oude, rijke Kosen en de jonge, arme Joren. Jaquelijn neigt naar Joren, maar van haar vader moet ze voor Kosen kiezen vanwege zijn geld. Dat leidt tot flinke spanningen. Omdat Kosen vlucht als Teunis gedagvaard wordt, noemt Teunis hem laf en stemt hij alsnog in met zijn dochters keuze.
Als toneeldichter verlaat Swaen zich op de strenge regels van het Frans classicisme, dat hoogtij viert in de Nederlanden in de late zeventiende eeuw. Dat blijkt onder meer uit zijn vertalingen van Le Cid (1694) van Corneille en Andronicus (1700) van J.G. de Campistron. En het blijkt uit de strakke vorm die hij gebruikt in De gecroonde leersse: vijf bedrijven in alexandrijnen en de handeling beslaat slechts één etmaal. Daarnaast gebruikt hij kluchtmotieven, zoals vermommingen, dronkenmanspraat op het feest, de ongelijke liefde en de strijd over wie de baas in huis is. Tot slot mixt hij er een element uit de tragedie doorheen: een keizer; die hoort niet in een klucht. Die mix leidt tot een krachtige en levendige klucht, een van de belangrijkste uit de Nederlandse Gouden Eeuw.
Michiel de Swaen, De verheerlijkte schoenlappers of De gecroonde leersse (ed. J. Smeyers). 2 delen. Facultés universitaires Saint-Louis, Brussel 1989
Tijdschrift in beeld
Toen in mei 1940 het Duitse leger Nederland binnenviel, had dat grote consequenties voor de koloniën, ook in het Caribische gebied. Van de ene op de andere dag waren niet alleen alle politiek-economische maar ook de culturele banden met het moederland doorgesneden. Dat laatste resulteerde op Curaçao in de oprichting van drie lokale tijdschriften: De Stoep (1940-1951), een Antilliaans Neerlandia van het Algemeen-Nederlands Verbond (1940-1945) en het katholieke blad Lux (1943-1946).
Onder het motto ‘Post tenebras lux’ (‘Licht na de duisternis’) streefde de redactie van Lux (bestaande uit de geestelijken en nauw met de katholieke kerk meelevende gelovigen H.M. Hulsman O.P., Fr. M. Rigobert, E.B.M. da Costa Gomez-Heiling, J.J.A. Ellis, Joh. Hartog en H.J.M. Hoogeveen) tweeërlei doel na: het verloren contact met het moederland compenseren, en de propaganda van godsdienstige lectuur in katholieke zin. Lux was volgens de inleiding van de redactie als een ‘lamp tot het behoud van de kennis omtrent Nederlandse cultuur, geschiedenis en literatuur’. Het wilde, volgens dezelfde inleiding, meewerken aan een zedelijke hergeboorte: ‘Lux wil zijn een schat voor de geest, het verstand en het hart en een bron van Christelijke zin, van bloeiende schoonheid en vormende kennis.’ Wie aan dat doel wilde bijdragen, werd gevraagd mee te werken. In totaal waren er ongeveer veertig medewerkers, onder wie katholieke geestelijken, een protestantse dominee, een historicus en een journalist – stuk voor stuk mensen van naam en faam.
Lux was algemeen-cultureel van inhoud met veel aandacht voor katholieke zaken, zoals de geschiedenis van het pausdom, kerkelijke figuren, de missie, het onderwijs en de schoolstrijd, en er werden ethische onderwerpen besproken als geboortebeperking en echtscheiding. Zo was het tijdschrift inderdaad een licht op het katholieke levenspad. Daarnaast bevatte het blad verslagen over onderzoeken betreffende Curaçao en het Caribisch gebied, vooral in historische zin. Ook voor actuele zaken met betrekking tot de oorlog in Europa en in Nederlands-Indië was ruimte. Binnen dat gevarieerde geheel besloeg de letterkunde niet meer dan een klein plaatsje; zo waren er enkele gedichten van niet-Antillianen in katholieke sfeer, zoals Guido Gezelle, Antoon Coolen en Mathias Kemp. Plaatselijke gedichten over geloof en oorlog werden door de Arubaanse dominee G.E. Alers bijgedragen. Van meer belang dan deze poëzie was het religieus proza en toneel door Pater Möhlmann (pseudoniem van Wim van Nuland).
Toen in 1946 weer ‘degelijke Nederlandse tijdschriften’ verschenen, verloor het tijdschrift zijn bestaansrecht en werd het opgeheven.
Lux (1943-1946)