Nieuwsbrief
1 december 2017
Nieuws van de DBNL - december 2017
Lexicon van de jeugdliteratuur op DBNL
Vanaf vandaag is het volledige Lexicon van de jeugdliteratuur van 1982 tot en met 2014 beschikbaar op de DBNL. Het lexicon, bestaande uit ruim 1100 lemma’s, biedt een schat aan informatie over auteurs en illustratoren van jeugdliteratuur uit binnen- en buitenland. Behalve biografische informatie wordt een schets gegeven van de belangrijkste werken van de auteur of illustrator, de thematiek van die werken en de waardering in de pers. Daarnaast komen allerlei algemene onderwerpen met betrekking tot de jeugdliteratuur aan bod. Het lexicon is geïllustreerd en voor de lezer die meer wil weten bevat elk lemma een uitgebreide bibliografie.
Wie in het lexicon duikt, kan bijzondere ontdekkingen doen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de tekeningen van E.H. Shepard van Winnie-the-Pooh en de tekst van A.A. Milne zo met elkaar versmolten zijn, dat die laatste zelfs een grafschrift voor zichzelf bedacht waarin hij de wens uitsprak dat Shepard zijn grafsteen zou illustreren. Dan zou Petrus namelijk denken dat Milne die zelf gemaakt had en hem toelaten tot de hemel.
In het lexicon zijn links tussen lemma’s met gerelateerde onderwerpen aangebracht. Ook familierelaties worden op deze manier hier en daar verduidelijkt: zo trouwde de schrijfster Tina Wicherink met Gerrit Jan Brinkgreve, wiens halfbroer Jan Willem Brinkgreve later in het huwelijk trad met de auteur Anna Entrop.
Het Lexicon van de Jeugdliteratuur is van oorsprong een losbladige uitgave die in verzamelbanden kan worden bewaard. Het voordeel daarvan is dat nieuwe lemma’s door de gebruiker eenvoudig kunnen worden ingevoegd. In 2015 leek er een einde te zijn gekomen aan het lexicon, maar sinds februari 2017 verschijnen er weer nieuwe afleveringen. Deze zullen jaarlijks aan de DBNL worden toegevoegd.
Daarnaast worden in de komende jaren ook het Lexicon van literaire werken (1989-heden) en het Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur (1980-2015) gedigitaliseerd en via de DBNL ontsloten.
Nieuwe titels van december
De jeugdroman De dagen van Olim uit 1971 wordt het meest autobiografische werk van Miep Diekmann genoemd. De hoofdpersoon Josje keert na dertig jaar terug naar Curaçao, waarvandaan ze was geëmigreerd als 14-jarig meisje. De terugkeer confronteert haar met haar verleden: haar strenge vader, de nonnen op school en de marinier die haar aanrandde.
Betzy of Antwerpen in 1830 verscheen in 1886 onder de auteursnaam Vera Diximus, maar dit bleek later een pseudoniem van de Belgisch filoloog, historicus en bibliofiel Constant-Philipe Serrure. Dit verhaal over Antwerpen ten tijde van de oprichting van de Belgische staat was lange tijd moeilijk vindbaar voor bibliofielen. Nu dus vindbaar op DBNL.
In 1936 publiceerde F. Bordewijk Rood paleis, zijn eerste langere roman, over een Amsterdams bordeel in de 19de eeuw. Menno ter Braak vergeleek het boek met Bordewijks meesterwerk Bint, en concludeerde: ‘Als compositie is Bint stellig geslaagder dan Rood Paleis’ en ‘omdat de ontwikkeling der gebeurtenissen in groote lijnen dezelfde is en de ondergang van Bint met den ondergang van het bordeel kan worden vergeleken, voelt men Rood Paleis toch als een herhaling.’
Deze maand verschijnen er ook tien titels van Anna Blaman, waaronder haar debuutroman Vrouw en vriend, en twaalf titels van Elisabeth Zernike op DBNL. Zernicke was de eerste Nederlandse vrouw die een literaire prijs ontving. In 1922 won zij de Haagsche Post-prijs, een voorloper van de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. De prijs bedroeg duizend gulden, vergelijkbaar met 6000 euro nu.
Parels uit de DBNL
De Gouden eeuw was een eeuw van wetenschap en onderzoek, van ontdekkingsreizen en microscopen. Tegen deze achtergrond ontwikkelde zich de entomologie, het onderzoek naar insecten. Zij vormden een aantrekkelijk studie- en verzamelobject omdat ze gratis overal te vinden waren en omdat ze zo klein waren dat een grote verzameling maar weinig plaats innam. Bovendien werden rupsen en vlinders gezien als een metafoor voor het leven: de rups symboliseerde de vraatzuchtige mens op aarde, de pop zijn tijdelijke dood, terwijl de vlinder gezien werd als de ziel die zich tot God verheft.
Nederland kende toen enkele belangrijke insectenonderzoekers: Jan Goedaert (1617-1668), Jan Swammerdam (1637-1680), Maria Sibylla Merian (1647-1717) en Steven Blankaart (1650-1704), van wie een aantal boeken in de DBNL te vinden is. Met hen wordt in 2017 een dubbeljubileum gevierd: Goedaert werd 400 jaar geleden geboren, Merian stief 300 jaar geleden.
De vier insectenonderzoekers hadden verschillende drijfveren. Goedaert was kunstschilder en had van jongs af aan grote belangstelling voor insecten. Hij ving ze en voedde ze en observeerde wat er gebeurde. Puur vanuit eigen waarneming, zonder enige opleiding, legde hij alles wat hij zag vast. Dat leidde tot zijn 3-delige werk Metamorphosis et historia naturalis insectorum (1660-1669). Merian werkte vanuit dezelfde achtergrond. Ze was kunstenares en begon ook al op jonge leeftijd insecten te verzamelen en op te kweken. Zij bestudeerde insecten in hun natuurlijke omgeving en wordt daarom wel beschouwd als de eerste ecoloog. Haar magnum opus is Metamorphosis insectorum Surinamensium (1705), gemaakt tijdens een reis naar Suriname (1699-1701). Beiden bestudeerden de metamorfose van rups tot vlinder en maakten van alle stadia minutieuze tekeningen.
Swammerdam en Blankaart waren wetenschappers. Zij bezochten allebei de universiteit en werkten vanuit een theoretische achtergrond. Hun werken bestrijken een breder gebied dan louter de entomologie. Blankaart schreef op basis van de filosofie van René Descartes een boek waarin allerlei aspecten van de biologie aan bod komen, De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne (1683). Swammerdam gebruikte de nieuwe microscopische techniek om insecten te ontleden en ieder onderdeel af te beelden.
Waar Swammerdam met zijn microscopen dus afdaalde tot ín de insecten, betrok Merian juist de omgeving van de insecten in haar werk en plaatste ze in een ruime context. Samen met Goedaert en Blankaart maakten zij, elk vanuit hun eigen achtergrond en benadering, onze kennis over de kleine wereld groot.
Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Jan ten Hoorn, Amsterdam 1688
Steven Blankaart, De Kartesiaanse academie ofte, institutie der medicyne. Jan ten Hoorn, Amsterdam 1683
Jan Swammerdam, Ephemeri vita of afbeeldingh van 's menschen leven. Abraham Wolfgang, Amsterdam 1675
J. Goedaert, Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Jacques Fierens, Middelburg 1660-1669
Maria Sybilla Merian, Metamorphosis insectorum Surinamensium. Gerard Valck, Amsterdam 1705
Maria Sibylla Merian, Der rupsen begin, voedzel en wonderbaare verandering. Gerard Valk, Amsterdam 1713-1717
Tijdschrift in beeld
1957: de twintigjarige onderwijzer Jozef Deleu uit Rekkem (West-Vlaanderen) richt een tijdschrift op waarmee hij de taal en cultuur van Vlaanderen en Nederland aan de wereld presenteert. Al van bij het tweede nummer zitten er ook Nederlanders in de redactie.
2017: het Vlaams-Nederlandse culturele tijdschrift Ons Erfdeel viert zijn zestigste verjaardag met een reeks debatten en artikelen over de staat van de Vlaams-Nederlandse samenwerking. Daarin komt Peter Vandermeersch aan het woord, de Vlaamse hoofdredacteur van een grote Nederlandse krant, net als Manfred Sellink, de Nederlandse hoofddirecteur-hoofdconservator van een van de belangrijkste Vlaamse musea.
Wat is er tussen 1957 en 2017 veranderd? Veel, uiteraard ook in Ons Erfdeel. Wie die eerste nummers leest, krijgt een blik op een wereld die amper nog bestaat. Tegelijk is er ook veel gebleven. Het tijdschrift heeft altijd zijn bijzondere positie en onafhankelijkheid behouden: het doet aan informatieverspreiding, opiniëring en reflectie over artistieke en cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen in de gehele Lage Landen.
Uniek aan Ons Erfdeel anno 2017 is de uitgebreide recensierubriek, die een van de meest belangrijke en volledige boekenbijlagen van Vlaanderen en Nederland is, en die ruimte biedt aan gevestigde waarden én jong talent.
Van Ons Erfdeel zijn de jaargangen 5 (1961-1962) tot en met 52 (2009) te lezen in DBNL. In die oudste beschikbare jaargang vind je artikelen van auteurs als Hubert Lampo en Gerard Walschap (‘Hoe ik Frans-Vlaming werd’). De recentst gedigitaliseerde jaargang bevat dan weer teksten van schrijvers als Joke van Leeuwen (‘Wennen aan Brussel. Een Nederlands kind in de Belgische hoofdstad’) en Daniël Rovers. Ook opvallend in 2009: het stuk ‘Godsdienstvrijheid, blote borsten en de fiets’, waarin de Vlaamse journalist Steven De Foer de Nederlandse inburgeringsproef doet. Als dat geen Vlaams-Nederlandse samenwerking is!
Ons Erfdeel (1957-)