de honderd artikelen naar genre: poëzie, toneel, proza en overigen
poëzie | toneel | proza | overigen
Karel Bostoen, ‘Vondel contra Smout. De calvinistische predikant Adriaan Joriszoon Smout in Vondels hekeldichten’ 1989
Martine de Bruin, ‘Het Wilhelmus tijdens de Republiek’ 1998
J.A. van Dorsten, ‘Huygens en de Engelse “metaphysical poets”’ 1958-1959
Arthur Eijffinger, ‘De dichter Hugo de Groot’ 1978
Leonard Forster, ‘Iets over Nederlandse renaissancelyriek vóór Heinsius en Hooft’ 1967
Arie Jan Gelderblom, ‘Jonge zieltjes, vlucht tot trouwen! Een nieuwe interpretatie van Jan Luykens Duytse lier’ 1982
Arie Jan Gelderblom, ‘De maagd en de mannen. Psychokritiek van de stadsuitbeelding in de zeventiende en achttiende eeuw’ 1986
Lia van Gemert, ‘Hiding Behind Words? Lesbianism in 17th-Century Dutch Poetry’ 1995
Louis Peter Grijp, ‘De Rotterdamse Faem-Bazuyn. De lokale dimensie van liedboeken uit de Gouden Eeuw’ 1992
E.K. Grootes, ‘Literatuurhistorie en Cats' visie op de jeugd’ 1980
E.K. Grootes, ‘Het jeugdig publiek van de “nieuwe liedboeken” in het eerste kwart van de zeventiende eeuw’ 1987
C.L. Heesakkers, ‘De Nederlandse muze in Latijns gewaad. De bestudering van de Neolatijnse poëzie uit de Noordelijke Nederlanden’ 1995
A. Keersmaekers, ‘De onbekende Bredero’ 1968-1969
J.J. Kloek, ‘Burgerdeugd of burgermansdeugd? Het beeld van Jacob Cats als nationaal zedenmeester’ 1998
Jan Konst, ‘De retorica van het “movere” in Jeremias de Deckers Goede Vrydag ofte het Lijden onses Heeren Jesu Christi’ 1990
Johan Koppenol, ‘“In mate volget mi”. Jan van Hout als voorman van de Renaissance’ 1991
Ad Leerintveld, ‘Adonis en Christus, mythologie en christendom bij Revius’ 1989
Hans Luijten, ‘Gezien of gelezen? Realia en ontleningen in Jacob Cats' Sinne- en minnebeelden’ 1995
Tineke ter Meer, ‘Huygens en Harington. Over de bron van een serie sneldichten’ 1990
H. Meeus, ‘In dees spieghel zal de domme jeucht met vreucht leeren’ 1991
Marijke Meijer Drees, ‘Patriottisme in de Nederlandse literatuur (ca. 1650-ca. 1750)’ 1995
George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 1984
H.J.M. Nellen, ‘Een Haags dichter over “de Delftse Cicero”. Hugo Grotius in de brieven en gedichten van Constantijn Huygens’ 1987
Karel Porteman, ‘“Aensiet de swackheyt dan van uwen armen dichter”. Een lectuur van Vondels Gebedt (1621)’ 1984
Karel Porteman, ‘Zeventiende-eeuwse dichters in last. “Op enen berg zo veer van huis”’ 1992
Karel Porteman, ‘Het embleem als “genus iocosum”. Theorie en praktijk bij Cats en Roemer Visscher’ 1995
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘De anti-idealistische poëtica van een christen-burger, Joannes Six van Chandelier’ 1983
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Poëzie als gebruiksartikel. Gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’ 1984
Bernard F. Scholz, ‘De “economische sector” in Roemer Visschers Sinnepoppen’ 1990
Jacob Smit, ‘Batave Tempe dat is 't Voorhout van 'sGraven-hage’ 1966
Mieke B. Smits-Veldt en Hans Luijten, ‘Nederlandse pastorale poëzie in de 17de eeuw. Verliefde en wijze herders’ 1993
Marijke Spies, ‘Het epos in de 17e eeuw in Nederland: een literatuurhistorisch probleem’ 1977-1978
J.W. Steenbeek, ‘De dichter van de “Sonnetten van de schoonheyt”?’ 1985
L. Strengholt, ‘Bloemen in Gethsemané’ 1976
L. Strengholt, Dromen is denken. Constantijn Huygens over dromen en denken en dichten 1977
Els Stronks, ‘De “verborge werkkingh” van het zeventiende-eeuwse calvinistische liedboek’ 1994-1995
Garmt Stuiveling, ‘Bredero's Groot Lied-boeck’ 1983
P. Tuynman, ‘De const van rhetorike en Hoofts vroege poëzie’ 1981
Marc van Vaeck, ‘Bredero’s liedboek. “De Tijdt, die niet en rust, verandert alle dinghen”’ 1992
F. Veenstra, Een litterair kunstrechtelijk triumviraat en heroïsche poëzie 1970
P.E.L. Verkuyl, ‘Kosmos-beelden in Hoofts lyriek’ 1985
W. Vermeer, ‘“Den Nederduytschen Helicon”’ 1993
Werner Waterschoot, ‘Marot or Ronsard? New French poetics among Dutch rhetoricians in the second half of the 16th century’ 1995
S.F. Witstein, ‘Menanders Pleidooi’ 1967
poëzie | toneel | proza | overigen
Ben Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’ 1970
Rob Erenstein, ‘De invloed van de commedia dell’arte in Nederland tot 1800’ 1981
Anneke C.G. Fleurkens, ‘Leren met lust. Coornherts toneelspelen’ 1989
Lia van Gemert, ‘De Haagsche Broeder-Moord: Oranje ontmaskerd’ 1984
E.M. Grabowsky en P.J. Verkruijsse, ‘“Gadeloos, en onuytsprekelik van waerden”. Netwerken rondom de Amsterdamse schouwburg’ 1996
W.Gs Hellinga, ‘De commentaar’ 1956
W.M.H. Hummelen, ‘Toneel op de kermis, van Bruegel tot Bredero’ 1989
J. IJsewijn, ‘Theatrum Belgo-Latinum. Het neolatijns toneel in de Nederlanden’ 1981
Jan Konst, ‘“Het goet of quaet te kiezen”. De rol van de vrije wil in Vondels Lucifer, Adam in Ballingschap en Noah’ 1997
Marijke Meijer Drees, ‘Burgemeester Van der Werf als vaderlandse toneelheld; Een politieke autoriteit in belegeringsdrama’s’ 1992
J.H. Meter, ‘De structuur van Bredero’s Spaanschen Brabander’ 1992
B.A.M. Ramakers, ‘De “Const” getoond. De beeldtaal van de Haarlemse rederijkerswedstrijd van 1606’ 1998
Lieven Rens, ‘Samuel Coster als dramatisch experimentator’ 1972
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Moraal en karakter: Lezingen van Moortje’ 1985
W.A.P. Smit, ‘Het Nederlandse Renaissance-toneel als probleem en taak voor de literatuur-historie’ 1964
Mieke B. Smits-Veldt, ‘Samuel Costers Teeuwis de Boer: “vol soeticheyt van sin en woorden”’ 1975-1976
René van Stipriaan, ‘Gysbreght van Aemstel als tragische held’ 1996
René van Stipriaan, ‘Historische distantie in de Spaanschen Brabander’ 1997
Ton van Strien, ‘Inconsequent of inconsistent? Over de interpretatie van Bredero’s Moortje en Hoofts Ariadne’ 1996
F. Veenstra, ‘Aristocratische moraal. Een facet van de Geeraerdt van Velsen’ 1968
J. Wille, ‘De gereformeerden en het tooneel tot omstreeks 1620’ 1931
S.F. Witstein, ‘Het erotisch-ethische referentiekader in Bredero’s Stommen Ridder, en de betekenis daarvan voor het handelingsverloop van dit spel’ 1974
S.F. Witstein, ‘Hoofts Achilles ende Polyxena’ 1975
C.A. Zaalberg, ‘Moortje: vastenavond of driekoningen?’ 1976
poëzie | toneel | proza | overigen
Marijke Barend-van Haeften, ‘Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten’ 1990
Karel Bostoen, ‘Held in een bloedstollend drama’ 1996
H. Duits, ‘De levens der doorluchtige poeeten’ 1991-1992
H. Duits, ‘Hoofts Henrik de Grote. Een neostoïsche vorstenspiegel’ 1996
Arie Jan Gelderblom, ‘“Nieuwe stof in Neerlandsch”. Een karakteristiek van Coornherts proza’ 1989
S. Groenveld, ‘Pieter Corneliszoon Hooft en de geschiedenis van zijn eigen tijd’ 1981
E.K. Grootes, ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’ 1982-1983
Herman Roodenburg, ‘De autobiografie van Isabella de Moerloose. Sex, opvoeding en volksgeloof in de zeventiende eeuw’ 1983
Eric J. Sluijter, ‘Belering en verhulling? Enkele 17de-eeuwse teksten over de schilderkunst en de iconologische benadering van Noordnederlandse schilderijen uit deze periode’ 1988
poëzie | toneel | proza | overigen
Dirk Coigneau, ‘Rederijkersliteratuur’ 1984
Paul Dijstelberge, ‘De Cost en de Baet. Uitgeven en drukken in Amsterdam rond 1600’ 1994
H. de la Fontaine Verwey, ‘De geschiedenis van het Amsterdamse Caesar-handschrift’ 1976
E.K. Grootes, ‘De ontwikkeling van de literaire organisatievormen tijdens de zeventiende eeuw in Noordnederland’ 1992
Ton Harmsen, ‘Gebruik en misbruik van de rhetorica door Nil Volentibus Arduum’ 1988
E. de Jongh, ‘Erotica in vogelperspectief. De dubbelzinnigheid van een reeks zeventiende-eeuwse genrevoorstellingen’ 1968-1969
Johan Koppenol, ‘Een tegendraadse poëtica. De literaire ideeën van Jan van Hout’ 1993
Maria-Theresia Leuker en Herman Roodenburg, ‘“Die dan hare wyven laten afweyen”. Overspel, eer en schande in de zeventiende eeuw’ 1988
Mark Meadow, ‘Volkscultuur of humanistencultuur? Spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden’ 1993
Herman Pleij, ‘De laatmiddeleeuwse rederijkersliteratuur als vroeg-humanistische overtuigingskunst’ 1984
Jeroen Salman, ‘“Van sodanige Almanacken, die gevult zijn met ergerlijcke bijvoegselen en oncuyse en onstigtelijcke grillen”. Populaire leesstof in zeventiende-eeuwse almanakken’ 1993
B. van Selm, ‘“... te bekomen voor een Civielen prijs”. De Nederlandse boekprijs in de zeventiende eeuw als onbekende grootheid’ 1990
Mieke B. Smits-Veldt, ‘Het Brabantse gezicht van de Amsterdamse rederijkerskamer “Het Wit Lavendel”’ 1992
Marijke Spies, ‘Vondel in veelvoud. Het Vondel-onderzoek sinds de jaren vijftig’ 1987
Marijke Spies, ‘Developments in Sixteenth-Century Dutch Poetics. From “Rhetoric” to “Renaissance”’ 1993
L. Strengholt, ‘Over de Muiderkring’ 1986
Paul Valkema Blouw, ‘Geheime activiteiten van Plantin, 1555-1583’ 1995
Ilja M. Veldman, ‘Coornhert en de prentkunst’ 1989
P.J. Verkruijsse, ‘Holland “gedediceerd”. Boekopdrachten in Holland in de 17e eeuw’ 1991
Piet Visser, Godtslasterlijck ende pernicieus. De rol van boekdrukkers en boekverkopers in de verspreiding van dissidente religieuze en filosofische denkbeelden in Nederland in de tweede helft van de zeventiende eeuw 1996
S.A. Vosters, ‘Spaanse en Nederlandse literatuur. De wederzijdse invloeden’ 1985
J.D.P. Warners, ‘Translatio-imitatio-aemulatio, 1-3’ 1956-1957
Werner Waterschoot, ‘De rederijkerskamers en de doorbraak van de reformatie in de Zuidelijke Nederlanden’ 1995-1996 |