De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 399]
| |
J.v. Vondels
| |
[pagina 400]
| |
Vaer voort, mijn helsche stoet. steek aen: gy kunt niet doolen.
20[regelnummer]
Laet branden voor den wint, en warm u by de koolenGa naar voetnoot20
Van 't cedren balkwerk. is de worm voor 't hout vervaert;Ga naar voetnoot21
Verrot het in geen lucht; de gloênde pekstok spaert
Geen cedre planken, dicht en hecht met werk gedreven.Ga naar voetnoot23
Het pek en werk zal vier en vlamme voedtzel geven.
25[regelnummer]
Al 't heir des afgronts met ontvouwe krijghsbanierGa naar voetnoot25
Wil danssen, klaeu aen klaeu, op zulk een zegevier;Ga naar voetnoot26
En Noë, Lamechs zoon, die 't water woude ontvlughten
Op dezen vlotbalk, zal bedrukt en troostloos zuchten,
Als d'arbeit van eene eeu gezwint tot asch verteert.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer deze hoop is wint. een wacht van geesten keertGa naar voetnoot30
Den stookebrant van 't vlot, dat anders, lang verbarrent,Ga naar voetnoot31
d'Opgaende vlam voor wint zou drijven naer 't gestarrent.Ga naar voetnoot32
Verdoemde spooken, helpt ons raeden: zet u kant.Ga naar voetnoot33
Hier rijst het cederbosch, tot onzen dienst geplant.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gy kunt hier in 't verschiet van 't bosch 't gevaert zien steigeren,Ga naar voetnoot35
En zoo veel velts beslaen. de cederboomen weigerenGa naar voetnoot36
Ons geene schaduwen, in 't opgaen van den dagh,
Om stil te schuilen. wat de schaduwe vermagh,
Dat leerde u Adams hof, daer draek, en duizent spooken,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En grijnzen van de hel zich legerden, en dooken,Ga naar voetnoot40
Tot dat hun aenslagh wiert zeeghaftigh uitgevoert;Ga naar voetnoot41
Een oorloghszege, die den aerdtboôm noch beroert.Ga naar voetnoot42
De zestien eeuwen en noch zesenvijftigh jaerenGa naar voetnoot43
Zijn sedert, roemt vry, niet onvruchtbaer heengevaeren:Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 401]
| |
45[regelnummer]
En nu verwacht de dagh den inbreuk van veel wee,Ga naar voetnoot45
Die 't aerdtrijk zetten zal in eene bare zee.Ga naar voetnoot46
d'Aertsvader staet gereedt, met zijnen baert vol staetsie,Ga naar voetnoot47
Den boezem dekkende, de jongste predikaetsieGa naar voetnoot48
Te sluiten. houdt u stil in 't ronde hier omtrent,
50[regelnummer]
En past uit eenen mont zijn schriklijk dreigementGa naar voetnoot50
Zoo na te baeuwen met een' boschgalm, dat de waterenGa naar voetnoot51
En bosch, en bergh, en dal eens lachen datze schateren,
Beschimpen 's mans gejank, en rouklaght, en geween,
En traenen, bigglende langs kin en boezem heen.
55[regelnummer]
Door vrouwelist wert eerst de man in 't net getogen.Ga naar voetnoot55
Men bezige dees kunne, en legre zich in d'oogen
Van Kains dochtren, en beschiete uit haer gezicht
Het hart der Reuzen. schoon het voor geen wapen zwicht,Ga naar voetnoot56-58Ga naar voetnoot58
Noch moet de grootvorst zelf voor 't joffrentimmer buigen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En heur naer d'oogen zien. wy hoeven geen getuigen
Te zoeken: d'uitkomst heeft doorgaens genoegh geleertGa naar voetnoot61
Hoe wellust over al de weerelt triomfeert.
Zy plante haren stoel op Reuzenburgh, gehouwenGa naar voetnoot63
Uit klaeren marmersteen, in Kaucasus landouwen:
65[regelnummer]
Want sedert 's hemels wraek den eersten vader dreefGa naar voetnoot65
Uit Eden, met een zwaert van blixemstraelen, bleefGa naar voetnoot66
Dees weerelt ongeschent van uitgebraekte vloeken.Ga naar voetnoot66-67
Hier vint de snoeplust al wat 's menschen lust loopt zoeken,Ga naar voetnoot68
Lusthoven, beemden, beek en bronnen in het ront.
70[regelnummer]
De vruchten druppen van de takken in den mont,Ga naar voetnoot70
En smilten op de tong. de vogels quinkeleeren.
Het danssen, speelen, het gedurigh banketteeren,Ga naar voetnoot72
En bruiloften gaet hier het gansche jaer in zwang.Ga naar voetnoot73
Men bint de zielen aen geen wetten, en bedwang
75[regelnummer]
Van Enochs voorbeelt, of geboden en verboden.Ga naar voetnoot75
De blyschap kort den tijt. godinnen scheppen goden.
| |
[pagina 402]
| |
Een reuzenafkomst trotst het hemelsche gezagh.Ga naar voetnoot77
Al watze met den boogh en 't zwaert bereiken magh
Dat 's recht. het wapenrecht schept braven en lantsheeren.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De grootvorst van het oost, met geen gewelt te keeren,Ga naar voetnoot80
Achiman, Enaks zoon, de weerelt door gevreest,
Besloot op dezen dagh hier 't jaergetijdigh feestGa naar voetnoot82
Der grootvorstinne met een staetsie in te kleeden,Ga naar voetnoot83
Van d'allermaghtighsten, in dienst van 't hof getreden.
85[regelnummer]
Hier zal niet mangelen aen pracht en overdaet.Ga naar voetnoot85
De Ganges, Indusstroom, de Tiger, en EufraetGa naar voetnoot86
Gedwongen, moeten hem voor hunnen leenheer kennen.Ga naar voetnoot87
De vogel fenix eert met schitterende pennenGa naar voetnoot88
De kroon van Oostenrijk, geheilight aen dit hooft,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Om welx baldaedigheit te voên al 't aerdtrijk slooft,Ga naar voetnoot90
En met geboge knien schenkaedjen komt vereeren.
Maer ginder wil de zon de schemering braveeren,Ga naar voetnoot92
En opgaen: laet ons, eer haer fakkel uit de kim
Den aerdtboom toelichte, ons verbergen in de schimGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Van 't hooge bosch. hier komt d'aertsvader aengetreden
Met zijnen krommen staf, om traenen en gebeden
Te storten. duikenwe in dien schuilhoek voor den dagh,
En luistert, achter my, naer 's grijzaerts weegeklagh.
Noë:
Daer komt het morgenlicht gevaeren,
100[regelnummer]
Als een heraut, uit Godts palais,
Om 't menschdom voor de leste reis
Te wekken of hen Godt wou spaeren.Ga naar voetnoot102
Zy leggen, in den eersten droomGa naar voetnoot103
En slaep, tot over 't hooft verzoopen.Ga naar voetnoot103-04Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Hoe kunnenze op genade hoopen,
Zoo 't hart blijf hollen zonder toom!Ga naar voetnoot106
| |
[pagina 403]
| |
Zy luisteren naer geen vermaenen,
In wrevelmoedigheit te trots,Ga naar voetnoot108
En, harder dan eene ysre rots,
110[regelnummer]
Noch noit vermurwt door mijne traenen.
Genade, ô vader, kan 't geschiên,
Geef uitstel: ofze zich berieden,Ga naar voetnoot112
Om dien gedreighden vloek t'ontvlieden,Ga naar voetnoot113
En naer hun hielen om te zien.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Het water rijst allengs van onder
Ten gront uit, in zoo menigh dal,
Een voorbo van den waterval,
Gereet te volgen op den donder.
Het dreigen stapt voortuit: dan kraektGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
De slagh het bekkeneel van boven,Ga naar voetnoot120
Dat geen waerschouwing wil geloven,
Eer d'allerhooghste 't onweêr slaekt.Ga naar voetnoot122
De boosheit is in top gewassenGa naar voetnoot123
Met 's menschdoms aenwas dagh en nacht.
125[regelnummer]
Hier wil de grootvorts d'oppermaght
En haeren hoogen troon verbassen.Ga naar voetnoot126
Ik vinde langer stof noch reên
Om Godts langkmoedigheit te rekken,
En 's menschen gruwzaemheên te dekken,
130[regelnummer]
Die schreien door de wolken heen.Ga naar voetnoot130
Dit lichaem schijnt een dor geraemte,
Gekrenkt van vasten en verdriet.Ga naar voetnoot132
De hemel hoort mijn voorbe niet.
Ik sla mijne oogen neêr van schaemte.
135[regelnummer]
Genade, ô oirsprong van gena!
Vergeef ons toch dit langkzaem bouwen,Ga naar voetnoot136
Of u het opzet moght berouwen,Ga naar voetnoot137
Al komt boetveerdigheit zoo spa.
Gedenk hoe 's volx natuur den zegen
140[regelnummer]
In hunnen grootvaêr eerst verloor,Ga naar voetnoot139-40
En, door zijn misdaet van uw spoorGa naar voetnoot141
Gedwaelt, dien zielkrak heeft gekregen.Ga naar voetnoot142
| |
[pagina 404]
| |
Verhoor de voorbe van uw' knecht.
Genade, ô vader, en geen recht.
I. Zang:
145[regelnummer]
Wy schaduwen met goude pennen
De treden van
Dien vroomen man,
Gewaerdight Godt alleen te kennen;Ga naar voetnoot148
Terwijl alle andren, van dit licht
150[regelnummer]
Versteeken, dwaelenGa naar voetnoot150
In duistre dalen,
En slaen, als dieren, hun gezicht
Van Godt op tijdelijke dingen,
Die snel vergaen,
155[regelnummer]
Beneên de maen,
Den spiegel der veranderingen.Ga naar voetnoot156
Verbasterden van 's levens struik,Ga naar voetnoot157
Waer vint men 's levens recht gebruik!
I. Tegenzang:
In eenen is dit goet gebleven,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Al 't overschot
Gedwaelt van Godt,
En 't heiligh voorbeelt, hun gegeven.Ga naar voetnoot162
Wat leeft helt over tot het quaet.
Schoon Eve in 't ooste
165[regelnummer]
Zich zelve trooste
In Seth, noch groeide Kaïns zaet:Ga naar voetnoot164-66
En Henoch zagh den sleep der kinderen,Ga naar voetnoot167
Al 't aerdtrijk door,
Het heiligh spoor,
170[regelnummer]
Verlaten, en de deught verminderen.
Dat viel hem bitter, als de doot.
Hy klaeghde Godt om hoogh zijn' noot.
| |
[pagina 405]
| |
II. Zang:
Wat baet, sprak hy, uw beelt de reden,
Zoo lang uw beeltGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Van reên verscheelt,
En dat geschenk niet wil besteden?Ga naar voetnoot176
Ik leeraere elk. wie hoort naer my!
Elk leeft ontuchtigh,Ga naar voetnoot178
En ongodtvruchtigh.
180[regelnummer]
Mijn leering schijnt een razerny.
Zy schimpen met uwe offereere
En offervier.Ga naar voetnoot181-82
Wat blijve ik hier!Ga naar voetnoot183
'k Hoor smaet waer ikme wende en keere.
185[regelnummer]
Indien mijn wandel u behaegh,
Verlosme, ô vader, van dees plaegh.
II. Tegenzang:
De vader ziet op Henochs klaegenGa naar voetnoot187
Uit 's hemels troon.
Wy 's hemels boôn,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Verschijnen hem terstont, en draegen
Dien trouwen dienaer, Godt ten prijs,
Als op een' wagen,
Door wint en vlaegen,
In 't eeuwigh bloeiend paradijs;Ga naar voetnoot190-94
195[regelnummer]
Daer sluimert d'aengevochten veiligh,Ga naar voetnoot195
Tot dat hy weêr
Opwaeke, en keer',Ga naar voetnoot197
Verzelschapt met een' grooten heiligh.Ga naar voetnoot198
Nu slaenwe aertsvader Noë ga.
200[regelnummer]
Hy volght in 't leerampt Henoch na.
Toezang:
Aertsvader Henoch, van beneden
Om hoogh gevoert, gy zet uw treden
Op roozen in dien roozengaert
Van rust, daer u geen last bezwaert.
205[regelnummer]
De weerelt haet Godts uitgekoornen.
| |
[pagina 406]
| |
Hier treet godtvruchtigheid op doornen
En distels, dat de voeten bloên.
Het ruischen van de watervloên
Getuight alree hoe duizent stroomen
210[regelnummer]
Van onder opgeborrelt komen.
De voeten worden nat en vlot:Ga naar voetnoot211
En luistert niemant noch naer Godt!
|
|