De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
Het vyfde bedryf.
STAETJOFFERS. VOESTER.
Staetjoffers:
Wy zagen Apis noit met schooner rouw begraven.Ga naar voetnootvs. 1237
Wat schort de Voester? wel, hoe dus? wat schort de slaven,
Die in een' ring zoo drock verbaest en bezigh staen?Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Wat wanckt'er, Voester? zegh.Ga naar voetnoot1240
Voester:
Het geen ghy niet zoudt raên.
Staetjoffers:
Heeft eenigh slaef zich nu op 't hooge feest verloopen?Ga naar voetnoot1241
Voester:
Wie mist ghy hier in huis?
Staetjoffers:
Hoe komt de poort wijd open?
Is yemant uitgegaen?
Voester:
De Huisvooght is 't ontvlught.
Staetjoffers:
Waerom?
Voester:
wij schoten toe, op 't jammerlijck gerucht,
1245[regelnummer]
Naer 't binnenste vertreck: daer lagh mevrouw verlegen,Ga naar voetnoot1245
En Joseph liep zijns weegs: maer dit waer best gezwegen.
Staetjoffers:
Behoe ons Isis: och zwijgh stil: och rep dit niet.Ga naar voetnoot1247
Wat hooren wy? zwijgh stil.
Voester:
Ghy hoort dat my verdrietGa naar voetnoot1248
Te melden: maer wat raedt? hoe zal men dit verbloemen?
1250[regelnummer]
't Is al 't gezin bekent. ick durf het u niet noemen.Ga naar voetnoot1250
Staetjoffers:
Nu zegh ons dan recht uit, hoe is'ter meê gestelt?
Voester:
De Huisvooght wou mevrouw schofferen met gewelt.Ga naar voetnoot1252
Zy schreit vast daerze zit. hoe zal men dit bedecken?Ga naar voetnoot1253
Al 't water van den Nyl kan deze gruwelvlecken
1255[regelnummer]
Niet wasschen uit zijn faem, noch flus zoo wit als sneeuw.Ga naar voetnoot1255
| |
[pagina 203]
| |
Staetjoffers:
Nu zegh wat na van dien Godvruchtigen Hebreeuw.Ga naar voetnoot1256
Hoe koel geliet hy zich, toen wy hem flus zoo trocken,Ga naar voetnoot1257
En nooden op het feest. hoe 'schuw was hy van jockenGa naar voetnoot1258
En boerten, als een die noit smaeck in vrouwen vondt.
Voester:
1260[regelnummer]
Het stille water heeft gewis een' diepen gront.Ga naar voetnoot1260
Wat raedt? mijn meester komt. wie kan haer krijten sussen,
Voor zijn oploopentheit? hy zal zijn gramschap blussenGa naar voetnoot1262
In dat baldaedigh bloet. hy komt, my dunckt ick zie 't.Ga naar voetnoot1263
Staetjoffers:
't Zal noodigh zijn, dat elck met maght hier tusschen schiet,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
En 't ongeluck verhoe, wanneer hy sta in 't midden
Van al het hofgezin. wy willen hem verbidden.Ga naar voetnoot1266
't Vergrijp is menschlijck en gebeurlijck. men verdoemGa naar voetnoot1267
Hem tot een zachter straf: 't waer scha, dat zoo een bloem
In 't bloeienst van haer tijdt gemaeit wert, en bedurven.Ga naar voetnoot1269
Voester:
1270[regelnummer]
Het waer zijn rechte loon: hy heeft het grof verkurven.
STAETJOFFERS. POTIPHAR. VOESTER.
Staetjoffers:
Myn heer, is dit een feest en hooghtijt van gena,Ga naar voetnoot1271
Zoo koom met uw gena uw hofgezin te sta.Ga naar voetnoot1272
Potiphar:
Wat 's dat gezeit? hoe dus? wat bidt ghy met u allen?Ga naar voetnoot1273
Wat quaet is hier begaen?
Staetjoffers:
Wie staen kan, die kan vallen:
1275[regelnummer]
't Vergrijp is menschelijck.
Potiphar:
Hoe zal ick dit verstaen?
Nu Voester, spreeck klaer uit: wie heeft hier yet misdaen?
Nu Voester, spreeck, zegh op: wat houdt ghy u zoo achter?
| |
[pagina 204]
| |
Voester:
Een Koning onderhiel in 't hof een' trouwen wachter,
Die voor zijn kamerdeur de wacht hiel nacht en dagh;
1280[regelnummer]
Een hont zoo schoon en braef als menschen oogh oit zagh.Ga naar voetnoot1280
Hy liet zich nimmermeer van yemants handen streelen,
Dan van den Koning zelf, die was gewoon te spelen
Met dien Trauwant, in 't hof zorghvuldigh opgevoedt.Ga naar voetnoot1283
Hy at van 's konings disch: men gaf hem overvloet
1285[regelnummer]
Van alles. 't licht had lust zijn' halsbant te beschijnen,Ga naar voetnoot1285
Beslagen met fijn gout, en blaeckende robijnen.Ga naar voetnoot1286
Geen onhoofsch aengezicht dorst dencken, min bestaen,Ga naar voetnoot1287
De kamer, daer zijn heer ging slapen, in te gaen,
Als met bekende wacht: ja, zelfs de hovelingenGa naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Ontzagen 's wachters oogh, als zy de poort ingingen.
Maer 't scheen als of dit Dier zich zelf vergeten had,
Toen eens de koningin ter kamer innetrat:
Het quam haer schrickelijck van achter aengevlogen,
En greep haer by den hals, met gloênde en brandende oogen;
1295[regelnummer]
En zonder datze wert geret van 't hofgezin,Ga naar voetnoot1295
't Welck toeschoot op haer' kreet, 't was met de koningin
Gedaen: het Dier had al 't genoten goet vergeten,Ga naar voetnoot1297
En kreegh voor 't halscieraet een' kneppel en een keten.Ga naar voetnoot1298
Potiphar:
Wat hoor ick daer? my schrickt. wie wanckelt in zijn trouw?
1300[regelnummer]
Raeckt Joseph dit, of niet?
Voester:
Helaes! daer komt mevrouw.
POTIPHAR. IEMPSAR.
Potiphar:
Myn lief, wat hoor ick hier? Hoe laet ghy 't hooft zoo hangen?
De tranen biggelen langs d'opgekrabde wangen:Ga naar voetnoot1302
De vlechten hangen los. wat 's d'oirzaeck dat ghy treurt?Ga naar voetnoot1304
Hoe komt uw kleet aldus uit zijne ploy gesleurt?
1305[regelnummer]
Dit staet my zeltsaem voor.Ga naar voetnoot1305
Iempsar:
Och och, laet my betyen.
| |
[pagina 205]
| |
Potiphar:
Zegh op, verzwygh my niets. wat 's d'oirzaeck van dit lyen?
'k Wil weten wat hier schuilt: wat slaef u heb misdaen.
Zegh op, 't zal hem gewis niet ongestraft vergaen,Ga naar voetnoot1308
Al was 't de Huisvooght zelf. komt noch uw hart niet boven?Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Wie is 't?
Iempsar:
't Waer hachelijck of ghy dit zoudt gelooven.Ga naar voetnoot1310
Potiphar:
'k Wil weten wat hier schuilt.
Iempsar:
Waer laet ick mijn verdriet?
Och och och och.
Potiphar:
Zegh op: dit huilen vordert niet.Ga naar voetnoot1312
'k Wil weten wat hier schuilt, wat huis hier nu magh leggen.Ga naar voetnoot1313
Ghy weigert het, welaen, dees Voester zal 't my zeggen,
1315[regelnummer]
Dit grijs gerimpelt wijf. zegh op, eer ick 't u leer.
Voester:
Gena, mijn heer, gena.
Potiphar:
Zegh op, geen woorden meer.
Voester:
Nadien ick 't melden moet, zoo bidde ick dan te voren,Ga naar voetnoot1317
Dat ghy wilt matigen de buy van uwen toren,
Op dat de strengheit niet de maet te buiten ga,
1320[regelnummer]
Maer lieflijck werd gemengt met goetheit en gena.Ga naar voetnoot1320
Ick had mevrouw alleen in haer vertreck gelaten,
Op hoop of d'eenzaemheit en stilte wat moght baten,
En sussen het gemoedt in zijn zwaermoedigheit.
De slaven van der hant, door Josephs loos beleit,Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Onthielen zich gerust op 't voorhof, zonder spreecken;Ga naar voetnoot1325
Toen snel en onvoorziens een keel wert opgesteecken,Ga naar voetnoot1326
Als van een mensch ter doodt verlegen,'k weet niet hoe.Ga naar voetnoot1327
Ick schoot naer het vertreck: dees slaeven schooten toe.
Daer lagh mevrouw benaeut, als een die angstigh baerde,Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Zoo lang gelijckze was, en uitgestreckt ter aerde,
| |
[pagina 206]
| |
Het lichaem naeckt ten deel, de gansche boezem bloot.
De slaven vlogen uit: de Huisvooght vluchte en vloodt,
Veel sneller dan een hart voor uit, en ging vast strijcken,Ga naar voetnoot1333
In 't schenkers huis, en wist van staen noch om te kijcken.Ga naar voetnoot1334
Potiphar:
1335[regelnummer]
Ghy slaven, zaeght ghy zelfs dien booswicht achter na,Ga naar voetnoot1335
Zoo knickt my toe: die vloeck, dat hem de Viergodt sla.Ga naar voetnoot1336
Men sleep hem daetlijck hier. gaet leert hem voor u buigen.
Wy hebben maer te veel bewijs aen zoo veel tuigen.Ga naar voetnoot1338
Iempsar:
En of ghy twijfelde, zie daer, bezie dat kleet.Ga naar voetnoot1339
Potiphar:
1340[regelnummer]
Wat zie ick? Josephs rock?
Iempsar:
Hy greep my aen, ick kreet,
En riep al 't huisgezin: de booswicht strax aen 't rennen,Ga naar voetnoot1341
En liet my 't kleet ten buit, op dat men klaer kon kennenGa naar voetnoot1342
Den koelen kuischen aert van dit besneên geslacht.
Ghy hebt my dien Hebreeuw, dien slaef, in huis gebraght,
1345[regelnummer]
Op dat uw bedde en huis al t' effens werd geschonden.Ga naar voetnoot1345
Wie kan dit lochenen? hy is op 't stuck bevonden.Ga naar voetnoot1346
O schennis, ô mijn eer, mijn zuiverheit leedt last.Ga naar voetnoot1347
Och och och och och och. daer komt die fraeie gast.Ga naar voetnoot1348
POTIPHAR. IOSEPH.
Potiphar:
Wat houdt ghy Potiphar. laet my mijn schande wreecken.Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Wech Joffers, laet my los. ô goddelooze treken.Ga naar voetnoot1350
Laet los, laet los: wat schaet dat ick dees handen smet,Ga naar voetnoot1351
En schende aen zulck een' vloeck, dien schenner van mijn bedt.Ga naar voetnoot1352
Wat moght ick, trouwelooze, aen u mijn huis vertrouwen!Ga naar voetnoot1353
En straft men t' uwent zoo 't gewelt aen echte vrouwenGa naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Bedreven? huichelaer, verft schaemte uw wangen niet?Ga naar voetnoot1355
Maer 't aengezicht besterft, om dat hy voor zich zietGa naar voetnoot1356
| |
[pagina 207]
| |
Zoo veel getuigen. wie heeft my mijn' dolck ontnomen?
Wat houdtghe my? laet los, dat ick hem op magh komen,Ga naar voetnoot1358
En ruckende uit zijn borst het onbesneden hart,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Dat smacken, al bebloet en lillende, ô mijn smart!
In 't eerloos aengezicht. ô al t'ondanckbre snoodtheit!
Dees half geschende vrouw was oirzaeck van uw grootheit.Ga naar voetnoot1362
Hoe dickwils badtze my, zoo minnelijck en kuisch,
Dat ick u vijslen zou in top van hof en huis.Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Beloont ghy zoo haer deught? bewaert ghy zoo de RechtenGa naar voetnoot1365
Der vadren? leeft ghy zoo ten spiegel van mijn knechten,Ga naar voetnoot1366
En slaven? hebbe ick in mijn' boezem opgequeeckt
Een half vervroze slang, die my het hart afsteeckt,Ga naar voetnoot1368
Zoo ras zy wat bekomt? hoe vinde ick my bedrogen!
1370[regelnummer]
Ghy slaven vleugelt hem, ras ruckt hem uit mijn oogen.Ga naar voetnoot1370
Ioseph:
Wat leit men my te last het geen ick nimmer docht!Ga naar voetnoot1371
Potiphar:
Ja lochen vry, 't geen ghy niet kunt ontkennen, nochtGa naar voetnoot1372
Verlochenen: wy staen om geen bewys verlegen.
Al zweegh al 't huisgezin, die mantel spreeckt u tegen;
1375[regelnummer]
Die mantel, die noch strax dien huichelaer bedeckt,Ga naar voetnoot1375
Verraet nu 't eerloos hart. wat toeft men langer? treckt
En sleept den booswicht voort in 's kerckers duisternisse,
Daer hy de klare zon en heldren middagh misse;
Nadien zijn misdaet blijckt, zoo klaer gelijck de dagh.
1380[regelnummer]
Mijn liefste, schrey niet meer: laet varen dit geklagh.
'k Sal hem dat schellemstuck verleerende, haest stellenGa naar voetnoot1381
Ten spiegel en ten schrick van zullecke gezellen.Ga naar voetnoot1382
Ghy Joffers, leit mevrouw naer binnen. Voester, sla
Zorghvuldigh dees bedruckte en aengevochte ga.Ga naar voetnoot1383-84Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
De Joffers schorten haer. schep moed, schep moed, mijn leven.Ga naar voetnoot1385
Hoe lastigh valt de gangk: ay ziet de beenen beven.Ga naar voetnoot1386
Zy kan noch nauwelix bedaeren van dien schrick.
't Is noodigh dat men 't hart door aenspraeck wat verquick.
Maer wat een' grooten strijt gevoelt mijn hart van binnen.
| |
[pagina 208]
| |
1390[regelnummer]
'k Moet haten, dien ick niet kan laten te beminnen.
O Joseph, 'k had mijn hoop en hart op u gezet.
Hoe braef had ghy mijn huis en al mijn' staet geret,Ga naar voetnoot1392
Mijn schriften, schatten, knechts en slaven, schuuren stallen,
En ackers. wat een stut is my zoo kort ontvallen,Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
In 't zekerst van mijn rust. waer toe verbode stofGa naar voetnoot1395
Van wellusten gezocht? de schoonste bloem van 't hof,
In 't bloeienst van haer lent, stont lachende opgelokenGa naar voetnoot1397
En reet voor u, had ick die lucht slechs eens geroken.Ga naar voetnoot1398
Nu legt ghy levend doot, door 't sterven van uw eer.Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Nu smyt een oogenblick veel jaren dienst om veer.
Hoe kan zoo schoon een lijf, een geest begaeft met reden,
Vermommen zulck een quaet, en die wanschapenhedenGa naar voetnoot1402
Verbergen voor het oogh der menschen, 't welck toch niet
Kan oordeelen, dan naer het geen 't uitwendigh ziet.
1405[regelnummer]
Bedeckt een fraey gestalt die leelijcke gebreken?
Moet ghy op 't hooge feest my juist naer 't harte steecken,
Door 't schenden van het pant, dat in mijn armen leit?Ga naar voetnoot1407
Mijn hoop had my van u wat anders toegezeit:Ga naar voetnoot1408
Maer anders schickt de mensch, en anders is 't beschoren.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Wanneer men droomt van rust wort d'onrust eerst geboren.Ga naar voetnoot1410
Hoe menighmael bedrieght de schijn.
De trouw kan nergens veiligh zijn.
De nare kercker, ysre keten,Ga naar voetnoot1413
En lasteringe op 't alderboostGa naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Verwacht te Hoof de Deught; wiens troostGa naar voetnoot1415
Bestaet in Godt en 't goet geweten.
z' Omhelst haer lijden met gedult,Ga naar voetnoot1417
Terwylze boet een anders schult.
|
|