Passi, Paesch, en Pinxter gezangen
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Dat Hemelrijk ende Aartrijk
Nooyt en koste gebruyken,
Dat zal een teere jonge Maagt
In haar Lichaam besluyten.
Nu is hy teder ende krank,
Een Maget moet hem voeden;
't Is regt dat wy hem weten dank
Van zijnder groot' ootmoede.
Heer Iesus wat hebt gy gemeent?
Wy zoud' u gaarne vragen,
Dat gy hier neder ligt en weent,
Gy zijt zoo jonk van dagen.
Uw glans verligt uw eeuwigheyt,
Wijt, en schijnend' verborgen
Gy doet groote ootmoedigheyt,
Wy konnens niet gevolgen.
Dat ons hier voormaals was zoo wee
Moeten wy nu gebruyken,
Om den Appel die Adam beet
Deed God den Hemel sluyten.
Al dat is, ende wesen zal,
Heeft God in zijnder magte;
Iesus quam in dat Aardsche dal
Ter kouder middernachte.
In excelsis gloria,
Dat 's 't hoogste lied der minnen:
Zoo volmaakt als Iesus is
En kan men nieuwers vinnen.
|
|