Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse van den Lof-sang Marie; Mijn ziel maakt groot den Heer. Of; Onbedachte jeugt. Siet onse Gesangen, Fol.74.
Ga naar margenoot+Als oogen in 't gemeen
Sien uit na u alleen,
O lieve Godt en Vader:
Gy geeft, op uwe wijs,
Hen t'sijner tijt haar spijs
En voedsel allegader.
| |
[pagina 19]
| |
2.
Ga naar margenoot+Uw over-milde hant.
Doet gy, door 't gansche lant,
Ons open, t'allen dagen,
En gy versadigt al
Wat leeft in 't aardsche dal,
Na uw goed wel-behagen.
3.
Ga naar margenoot+Daarom wy komen nu
Al 'tsamen dus tot u,
O Godt, wy komen weder.
Ga naar margenoot+Uw hooge Majesteit
Siet doch, in vriendlikheit,
Op den geringsten neder.
4.
Hadt gy vergolden 't quaat
Van onse snoode daat,
Ga naar margenoot+ Soo waar nu afgesneden
De spijs voor ons' gesicht;
De blijdschap waar geslicht
In uwen huis' alrede.
5.
Ga naar margenoot+Ia soo waar al vergaan
Het kooren ende graan,
En onder sijne kluiten
Ten eenemaal verrot;
Daar waar geen oveschot
Dat iemant weg mog sluiten.
6.
Ga naar margenoot+Maar 't blijkt wel, dat gy niet
Op onse sonden siet.
Ga naar margenoot+ Gy kent uw' handen werken,
Hoe broosch wy zijn van aart:
Dies hebt gy ons gespaart,
En wilt voortaan ons sterken.
| |
[pagina 20]
| |
7.
Vermits gy ons noch voedt
Met sulk een overvloet
Van allerhande spijsen,
En liefelijke drank.
Ga naar margenoot+Waar voor wy met gesank
Uw naam soo vrolik prijsen.
8.
Gy zijt het die alleen
Ons steeds houdt op de been'.
Hoe haast zijn wy besweken,
En in gevaar des doots,
Ga naar margenoot+Als gy den straf des broots
Maar eenmaal komt te breken!
9.
Gelijk gy dan, O Heer,
Ga naar margenoot+Ons uwe tafel weer
Gedekt hebt voor ons' oogen;
Soo geef uw zegen t'saam,
Dat wy 't in uwen Naam
Ga naar margenoot+En dankbaar nutt'gen mogen.
10.
Leer ons bedenken staag,
Ga naar margenoot+Dat d'overladen maag
Tot alles ongeschikt is;
Maar die sig matig voedt,
Aan lichaam en gemoet,
Op 't allerbeste verquikt is.
11
Terwijl gy ons alhier,
O Godt, soo goedertier
Dees' aardsche spijs komt geven,
Ga naar margenoot+Laat ons niet zijn ontbloot
Van 't lieflijk hemelsch broot,
Waar by de ziel moet leven.
| |
[pagina 21]
| |
12.
Wy setten ons dan weer,
Op dit vertrouwen, neer,
Om dees' uw schoone gaven
T'ontfangen met geneugt:
Ga naar margenoot+Gy wilt met spijs en vreugt
Doch onse herten laven.
|
|