Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij2.Ik roep tot God, tot God, de hoogste magt,
Die, heel voor my, alom myn hulp betracht,
Hy sendt myn heil my van des heemels enden.
Vergeefs vervolgt, en blaamtme 't boos geslacht,
Hy zal my steeds syn gunst, en waarheit senden.
| |
[pagina 136]
| |
3.Myn ziele ligt, als onder lecuwen, vast,
Ik ly, omringt van stookebranden, last,
Die menschen zyn, met tanden in hun monden,
Als spiets, en pyl, en welker tong slechs past,
Om, als een swaard, dat scherp is, diep te wonden.
| |
Pause.
| |
5.Maar schoon sich elk myn val had toegeseit,
Sy vielen in de kuil, voor my beleit,
Dies is myn hart, nu uit bekommeringen,
O God bereidt, myn hart is heel bereidt,
Om, door gesang, u psalmen toe te singen.
| |
6.Ontwaak myn ziel, en staa nu op, myn eer,
Waak op, gy harp, en luite deese keer,
Ik wil Gods lof, al vroeg ontwaakt, betrachten.
Myn psalmsang zal uw lof belyden, Heer,
By ieder volk, en allerlei geslachten.
| |
7.Want groot is uw goedgunstigheits vertoog,
Het strekt sich tot de heemelen om hoog.
Uw waarheit reikt aan 't boovenst swerk der wolken.
Verhef, o God, u booven 's heemels boog,
Uw eere blyk, op aard, aan alle volken.
|
|