Davids Psalmen(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] Davids psalmen. Eerste psalm. 1. Wel dien, die in de goddeloosen raad Geen wandling doet, op geenen weg, noch straat Der sondaars staat, noch in t gestoelt der sotten Ooit sit by die met God, en menschen spotten, Maar die, met lust, in 's Heeren wet verkeert, En dag, en nacht, syn wet doordenkt en leert. 2. Hy is gelyk een boom, die vast in land, Aan stroomkens van een waaterbeek, geplant, Op synen tyd, syn vruchten weet te geeven, Welks blad niet valt, maar onverwelkt blyft leeven, Al wat hy doet gelukt hem naa syn wensch. Heel anders gaat het met een godloos mensch. 3. Die is niet zoo, maar licht, als 't kaf, van aart, Dat van den wind gedreeven heene vaart. [pagina 2] [p. 2] Dies zal, wanneer de Heer begint te richten, Het godloos volk, als niet bestendig, swichten, En, onder die syn rechten gaade slaan, Geen sondaar dan vergaaren, noch bestaan. 4. Want God, de Heer, die alle kennis heeft, Kent al den weg van die syn recht beleeft, Bemint hem seer, en doet syn doen beklyven. Maar die, ten spyt des Heeren, godloos blyven, En, met hun werk, in 't boose gaan, en staan, Zyn, met hun weg, voor eeuwig, aan 't vergaan. Vorige Volgende