Nieuw Lied-boeck genaemt den Maegdekrans Gevlochten ter eere ende tot vermaeck(1712)–Jacobus de Ruyter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een soet-aerdigh vryagie-liedtjen tusschen den herder Philander en de herderinne Dorinde. DEn Herder Philander Sliep ontrent een wey Hy droomde wie kand'er, Noch wesen met my, Soo droevigh door-schoten, Soo bitter door-wondt, Mijn hert' is gesloten, Noch spreeckt mijnen mondt, De pijn is soo groot, Komt hier mijn Dorinde, Helpt uwen beminde, Eer hy sterft de doodt. Dorinde in die weyde, Haer vee daer ontrent, Hoe bitter sy schreyde, Als sy heeft gekent De stem van Philander, Die riep over-luydt, Ick en kies geen ander, 'K neem' u voor mijn Bruydt, En op het selve pas, Sonder veel te seggen, Quam sy haer te leggen, Neffens hem in 't gras. Philander ontwaeckte, En wierdt g'heel ontstelt, Ach Liefste! wat maeckte, Soo vroegh in het veldt? Heeft Godt u gesonden? Tot mijnen medecijn? Ach! stelpt mijne wonden, Die soo bitter zijn, Komt mijn Engel soet, Komt, komt honingh bieken, [pagina 116] [p. 116] En geneest den siecken, Eer hy sterven moet. Dorinde bewogen, En bleef niet versteent, Quam hem toe-gevlogen, En heeft hem verleent, Een kusken met vreughden, En sprack wel gemoedt, Och Herder! vol deughden, Ick schenck u mijn bloedt, Ick schenck u mijn trouw', Ick schenck u mijn leven, Kond' ick u meer geven, Ick meer jonnen souw. Philander die buyten in het groen, Seer vroegh was met sijn schaepen, Die gaf sijn lief Dorinde een soen, Naer dat hy quam van slaepen. Vorige Volgende