Huys-gesangen
(1658)–Franciscus Ridderus– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Stemme: psalm 50. Godt die der Goden Heer &c.1.
MYn Heer, mijn Jesus, staet nu al gereet,
Gewapent in zijn heerlijck ricijter kleet:
Hy salse daegen alle kleyn en groot,
Die levend' zijn, en die oock dan zijn doot
Ten oordeel, niemandt sal sigh konnen bergen,
Schoon dat hy lagh onder de hooghste bergen.
2.
Die 'tEuangely niet en heeft gelooft,
Sal door tgeroup des wets worden verdooft
Int naer gekerm, ten doem van ziel en lijf:
Dits 'tloon van al het sondige bedrijf:
Dan wort de mensch ter hellen afgestooten
En eeuwigh met Gods wraeck-vyer overgooten.
3.
Maer, wel de mensch! die sigh hier heeft bekeert,
En door 'tgeloof zijn rechter heeft ge-eert:
Die sigh alsoo ten grave uyt verthoont:
En Christi liefd' door 'twerck terstont bethoont.
O! die vindt by zijn Rechter dan verschooningh
En treedt soo over tot zijn Hemelsch Wooningh.
|
|