Vreugde-bergh, bestaende in nieu-iaers en kars-gesanggen, ziel-suchten, en andere opmerckende deuntjes (tweede deel)
(1661)–Cornelis Rhijnenburgh– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Stem. O Bataviers! &c.1. Ick armen Helt,
Die dus langh heb geploeght,
In ’s Werelts velt,
Voel dat mijn herte wroeght,
Uyt oorsaeck van mijn sondigh leven,
Dat my, soo ’t schijnt, nu wil begeven.
2. Och! hoe verleyt
| |
[pagina 21]
| |
Heb ick my wegh ghebracht?
In ydelheyt
Op wellusts malle jacht:
Dat ick my schaem te openbaren,
Als ick aensie mijn grijse haren.
3. Och wat een flaut!
Nu gaet het sackend’ af.
Och hoe benaut!
Niet dat ick tot het graf
Moet henen gaen: maer om mijn daden,
Die altemael sijn uyt den quaden.
4. Die stil van geest,
Godt-vruchtigh eet sijn Broodt:
| |
[pagina 22]
| |
Die Mensch en vreest
Soo seer niet voor de Doodt:
Want of hy schoon wort wegh genomen,
Sy doet hem tot een beter komen.
5. Ick, Ick och arm!
Ick vreese tril en beef:
O Heer! ontfarm,
Mijn sonden my vergeef:
Ick soeck geen recht! maer bid ghenade
Verstoot my niet al koom ick spade.
6. ‘k Hoor veel verwijt
En vinde nergens troost,
Dat ick mijn tijt
| |
[pagina 23]
| |
Dus heb verwareloost:
O tijdt! mocht ick u weder koopen,
Ick soud’ u soo niet laten loopen.
7. Dan soud’ de Deucht
Mijn Leyd-ster zijn, Gods woort
Mijn hooghste vreucht,
En wellust van nu voort:
Want ’t is een licht aen onse voeten,
En leert hoe dat wy leven moeten.
8. ‘k Ben haest niet meer.
Heer! troost mijn bange Ziel:
Dat ick wel eer
In grove sonden viel,
| |
[pagina 24]
| |
Dat is my leedt: Ick sucht gestadigh:
Mijn Heer! mijn God! weest my genadigh.
Novi in carne mwa non habitate bonum Da veniam culpae, Deus, & miserere dolentis Cum gemitu vitae crimina longa suae. |
|