Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De jongens. De ouverture van den deserteur. wijze: Triomfeert en juicht, o braven! 'k Ben een meisje, ja, dat ben ik! tweem: En ik zweer het bij Jupijn! tweem: Voor geen goud, geen ridderschappen tweem: Wilde ik graag een jongen zijn. tweem: Immers 'k was dan niet zoo schuldloos, Rein van hart als 'k heden ben, 'k Had, voorzeker! al de knepen, Die ik bij de jongens ken. Ja, de jongens hebben knepen, Die 'k niet allen noemen zal, Want gewis, ik deed hen blozen Reeds bij 't eerste twintigtal. 'k Ben een meisje, ja, dat ben ik! tw: En ik zweer het bij Jupijn! tw: Voor geen goud, geen ridderschappen, tw: Wilde ik graag een jongen zijn. tw: [pagina 65] [p. 65] Ach! hoe vele meisjens zijn er, Op geen arg of list verdacht, Door de knepen van de jongens, Onverhoeds ten val gebragt! Laat ik aan Elize denken, Die mij 't eerst te binnen schiet! En haar ongetrouwen Werner, Foei, dien guit! 'k vergeet hem niet. 'k Ben een meisje, ja, dat ben ik! tw: En ik zweer het bij Jupijn! tw: Voor geen goud, geen ridderschappen, tw: Wilde ik graag een jongen zijn. tw: Al de suikerzoete woorden, Die een jongen ons verzint, Al zijn eeden zijn geloften, Ach! vervliegen met den wind; Wie de jongens zou gelooven 'k Weet er bij ervaring van, Bouwt een huis van kaartenbladen, Dat geen stootje velen kan. 'k Ben een meisje, ja, dat ben ik! twee-malen. En ik zweer het bij Jupijn! twee-malen. Voor geen goud, geen ridderschappen, twee-malen. Wilde ik graag, een jongen zijn. twee-malen. Vorige Volgende