Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Iets. wijze: La lumiére la plus pure. 't Heugt mij nog van vroeger dagen, Naauwlijks was ik half zoo groot, Hoe ik alles durfde wagen, Schoon men mij op 't scherpst verbood; Hoe ik, even maar ontkomen, Aan het vorschend ouderoog, 't Dak dan opging, zonder schroomen, O! ik klom dan torenhoog. Hoe ik al de kamersloten, Eens met zaagsel heb verstopt, Hoe een van mijn speelgenooten, In mijn plaats, werd afgeklopt; 't Heugt mij duidlijk, toen mijn moeder, Eens een groot gezelschap had, Hoe ik, met mijn ouder broeder, Stil het koekblad ledig at. [pagina 35] [p. 35] Hoe ik bij de naaste buren, 's Avonds dikwerf puistjens vong, Maar hoe ik het moest bezuren, Als men me onverhoedsch besprong. 't Heugt mij nog, mijn strenge vader, Schudde bij die grappen 't hoofd, Doch mijn moeder trok mij nader, Ik ontkende en werd geloofd. Dan het platje klom in jaren, En werd wijzer, dit staat vast! Menig meisjen onervaren, Heeft mijn schalkschheid toen verrast; 't Heugt mij nog, - maar, hola, vrinden! Smore ik alle zang en praat! 'k Zou bij u wel hoorers vinden, Doch wie raakt mijn katten kwaad? Vorige Volgende