Mijne porte-feuille
(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
De kaas.wijze: De wereld is in rep en roer.Toen 'k nog een kleine jongen was,
En 'k vlijtig in mijn boeken las,
Hoe stond ik toen verlegen! (tw:)
Dat onze vader Cats, helaas!
Het zoo gemunt had op de kaas,
Hij was er vinnig tegen. (tw:)Ga naar voetnoot(*)
Maar nu, daar 'k groot, en wijzer ben,
En wat mij schaë doet, zeer wel ken,
Nu durf ik hem verklagen, (tw:)
O dat hij nog in 't leven waar'!
En hield hij 't vol, en stond hij daar,
Hij zou vergifnis vragen. (tw:)
Wij weten 't immers al te zaam',
Geen maaltijd is ons aangenaam,
Zoo wij de kaas ontbeeren; (tw:)
Men snijdt ze dik, elk wil dit graag,
Men dient haar voor, zij sluit de maag,
Om 't voedsel te verteren, (tw:)
| |
[pagina 14]
| |
En wel is hij een stijve klaas,
Die zoo koelzinnig, zich de kaas,
Laat van zijn bord ontvrêemen; (tw:)
De dader zij ook nog zoo'n klant,
Wij zouden met een forsche hand,
Hem in zijn wambuis nemen. (tw:)
O vader Cats! ondeugend man!
Waar sprak uw gladde mond niet van!
Wat dorst gij u vermeten? (tw:)
Uw vonnis is volstrekt bedrog,
Ik bid het u, geloof ons toch,
Dat wij het beter weten. (tw:)
Wel aan! de kaas vereischt een dronk,
Voor haar was 't dat ons speeltuig klonk,
Voor haar, dat wij zoo streden, (tw:)
Maar nu, voere elk zijn glaasje om hoog!
De keel is ons als kurk zoo droog,
Wij hebben dorst geleden. (tw:)
|
|