De plaats van het hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin(1953)–Anita Pauwels– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave [Boek I: tekst] Voorwoord Inleiding Deel I Plaats van het vervoegde hulpwerkwoord en het verleden deelwoord in de bijzin Beschrijving van de kaarten Tabellarisch overzicht in aantallen en procenten per provincie en per gebied Diagrammen Vergelijkingsmateriaal Discussie van de resultaten en conclusies Deel II Plaats van het vervoegde hulpwerkwoord en de infinitief in de bijzin Beschrijving van de kaarten Tabellarisch overzicht in aantallen en procenten per provincie en per gebied Diagrammen Vergelijkingsmateriaal Discussie van de resultaten en conclusies Deel III Samenvattend besluit Kritisch onderzoek van de opinie van anderen De teksten van Leopold Lijst der gemeenten waaruit materiaal werd ontvangen Aanhangsel: toestand in de schrijftaal [Boek 2: kaarten] 1. De jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu dood. 2. Jan zei, dat zijn broer ziek was geweest. 3. Ik heb gezien dat hij zijn hond heeft geslagen. 4. Er waren drie mensen die de bedelaar hadden gezien. 5. Het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. 6. Mij dunkt dat er iets op die muur staat geschreven. 7. Weet U waar onze vriend ligt begraven? 8. Ik wil eens zien of ge braaf zult zijn. 9. 't Was zo goed als zeker dat het zou regenen. 10. Tante laat zeggen, dat ze vandaag niet kan komen. 11. Als ge uw glas nog eens laat vallen, jagen we U weg. 12. Ik ben er zeker van dat hij hier niet durft komen 13. Hij durfde niet uitspreken wat hij allemaal wilde zeggen. 14. 't Was de eerste keer dat Jan bij de andere jongens kwam zitten. 15. Er waren drie mannen die in het bos moesten werken. 16. Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en verleden deelwoord in de bijzin. verzamelkaart 17. Respectieve plaats van vervoegd werkwoord en infinitief in de bijzin. verzamelkaart