Verzameld werk. Deel 4: proza
(1979)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermdBesprekingen en beschouwingen
[pagina 14]
| |
Over het tragiese van de beweging
| |
[pagina 15]
| |
zijde, langs het Zuiden, open. (Bewijzen b.v. de ontwikkeling van onze bellettrie, het politiek leven, enz.) Nochtans wanneer wij een nieuwe weg uitgaan eisen onze zeer zonderlinge toestanden een biezondere voorzichtigheid. Wij staan nu eenmaal ver achteruit; toch, en juist daarom ook zou een volledig breken met het vroegere, nog steeds in onze strijd voortlevend romantisme, - wij zijn allen nog voor een groot deel romantiekers, - hetgeen ons feitelik op de hoogte van onze tijd zou kunnen stellen, voor ons gevaarlik kunnen worden als de dodensprong voor een niet geoefend sirkus-akrobaat. Van een andere kant is het voor de Vlaamse Beweging hoogst noodzakelik meer met de algemeen europese kultuurbeweging gelijke tred te houden als het voorheen het geval is geweest; - weerom voor zóver zulks in een kultureel achterlik land als het onze mogelik is. Het moet nu eenmaal uit zijn met alle provinsialisme. Dit soort flamingantisme is een zeer sterk wapen in de handen van de mensen, wier ogen steeds op de ‘Ville Lumière’ gericht blijven. Een nieuwe weg wordt gebaand, wij dienen hem te volgen. Dit zal voorlopig onze nieuwe weg zijn. In hoever wij die weg kunnen en moeten volgen is voor ons weer een angstwekkend vraagstuk. Het leven heeft ons ruimschoots met zulke moeilikheden bedeeld. Ten achter op de algemeen kulturele ontwikkeling van westelik Europa, moeten wij er op waken niet verder ten achter te geraken, want komen wij zóver, dan volgt logies de opslorping door een sterker ontwikkeld volk, tot de geest van hetwelk bij gemis aan nasionale levenswaarde en ook dank zij de moderne vulgarisasie-middelen, de beste onder ons zich spoedig zullen assimileren, zoals zulks in koloniale landen gebeurt. (B.v. zoals de beste tussen de Maleiers zich de hollandse geest assimileren). Daarom moet onze Beweging op meer algemeen europese grondslagen gebouwd worden. Maar de hedendaagse europese beweging gaat een nieuw internasionalisme uit; de kultuur-gemeenschap vormt zich, zelfs tijdens de vijandelikheden, over de grenzen. De verschillende nasionale beschavingen blijven bewaard, maar buiten en door behulp van deze, vormt zich een groot-europese kultuur-gemeenschap. Het tragiese nu in onze toestand bestaat hierin dat wij niet over een nasionale tot de algemene ontwikkeling, die de ontwikkeling van onze tijd schijnt te moeten worden, treden kunnen, om de eenvoudige reden dat wij nog steeds tot deze nasionale ontwikkeling komen moeten. Wij hebben feitelik nog twee grote periodes te doormaken alvorens zóver te staan; wij zijn halverwege de eerste: de nasionale bewustwording. De intellektuelen, laat ons dit woord gebruiken, staan zóver; nu komt het er op aan het volk als één grote éénheid te bewegen. Dan hebben wij, na de nasionale bewustwording en als gevolg daarvan: de ontvouwing van het nasionale bewustzijn en als krachtigste uiting en bewijs van zelfbewustheid volgt dan de aansluiting tot de gemeenschappelike beweging. Dit is nu de ontzaggelike moeilikheid: Het nieuw nasionalisme dat in een kultuur-internasionalisme geen gevaar voor zijn bestaan aanschouwen kan, wel daarin de beste waarborg van zijn nasionaal bestaan vindt, volgen, en tevens ook de volksontwikkeling in een streng nasionale weg, tot de volledige ontwikkeling van het nasionale bewustzijn, bevorderen. Kondensering van de ontwikkelingsfazen dringt zich natuurlik op. Maar | |
[pagina 16]
| |
het is juist weer zulke kondensering, die in een land als het onze het moeilikst te bewerken valt, juist om 's lands kulturele achterlikheid. Het wordt een vreselike kringloop: de evolusie van ons modem denken dient gekondenseerd en juist daarom omdat die kondensering zich als noodzakelik opdringt, omdat wij te ver achteruit zijn op de algemene evolusie, is die kondensering zo moeilik; het ontbreken van hetgeen waarom voorlopig onze strijd gaat is het zwaarste gemis in die strijd. Die kringloop behoort tot het tragiese van onze Beweging. Zo ging het in de eerste plaats in de strijd om het bekomen van een vlaamse hogeschool, het scheppen van een nasionaal ontwikkelde, akademies ‘gebildete’ intellektualiteit, als eerste wapen, noodzakelik in de kamp voor algemene heropbeuring. Maar in het feit dat wij vooralsnog de strijd zonder zulke intellektualiteit moesten wagen, lag weerom de tragies zware taak. En nochtans (Arm Vlaanderen!) waren er nu nog leiders te vinden, die, om redenen van gezocht-sentimentele aard, tegen de nasionalisering van de Gentse hogeschool meenden verzet te moeten aantekenen. Niet beseffend (daargelaten dat zij protesteerden tegen de eerste erkenning van hunnen nasionaliteit, sinds de scheiding van Holland en België) dat, moest nog enige jaren dit gemis aan akademies onderlegde intellektualiteit blijven voortduren, Belgies Vlaanderen tot ongeveer dezelfde toestand als Frans-Vlaanderen zou gereduseerd zijn: ons volk zou nog geruime tijd vlaams in het intiem leven kunnen blijven, de beschaving zou nochtans in de franse verlopen en wat iemand schreef over Frans-Vlaanderen wordt alsdan duidelik toepasbaar op onze gewesten: ‘Tussen volkskarakter en -taal is de oorsponkelike betrekking opgeheven.’Ga naar voetnoot1 Niet enkel binnenlands, maar ook buitenlands hindert ons op angstwekkende wijze deze kringloop. Ik wees reeds op deze dubbele en zeer gekompliseerde taak: de nieuwe weg volgen, het modern nasionalisme dat zich ontwikkelt in een europese solidariteit; ten tweede het lokaal nasionalisme dat nog steeds vreesachtig tegenover zulke solidariteit moet staan, omdat deze te haastig en op onvaste grondslag gevestigd, de door de geschiedenis bewezen imperialistiese strekking van de Zuiderbuur wel zou kunnen bevorderen. In deze solidariteit zouden onze binnenlandse vijanden, aangesloten bij de imperialisten uit het Zuiden, geen verbreding of verhoging van ons nasionaal denken zien, wel daartegen, zij zouden dit slechts als een nauwer aansluiten bij Frankrijk beschouwen, want, volgens hunne opvatting immers kan Vlaanderen slechts door Frankrijk tot de wereld (het frans is een wereldtaal, de franse kultuur een wereldkultuur, Parijs is de ‘Ville Lumière’, enz.); een aansluiting bij de wereld-solidariteit vergt dus, volgens hun konsept, eerst een oplossing in de franse kultuur; nog immer houden zij het voor een dwaasheid, dat wij nu, slechts door de ontwikkeling van onze nasionaliteit de europese algemeenheid en het volk zelf ten goede kunnen komen. Een opslorping zou ons niet enkel nasionaal (indien het volgende lid reeds niet in dit woord begrepen ligt), maar ook kultureel, isoleren. Dit begrijpen enerzijds dat wij slechts door ontwikkeling van onze nasionaliteit tot de | |
[pagina 17]
| |
europese kultuur horen kunnen, dit begrijpen anderzijds van die moeilike ‘cercle vicieux’, van ons bij uitstek tragies leven als volk, dus ook als individu (per slot van rekening zal toch wel niemand beweren dat het, in de huidige omstandigheden, een groot geluk mag geheten worden Vlaming geboren te zijn) maakt onze generasie meer dan welk andere tot de generasie van twijfel. Wij hadden ook gelijk sommigen tussen ons de oplossing van de ‘te-zijn-of-niet-te-zijn’-tragedie, in de assimilasie van een vreemde beschaving, steeds de zuidelike, kunnen zoeken. Wij weten zulks nu helemaal niet probaat. Heel de frans-belgiese bellettrie is daarvan een markant bewijs. (Schrap deze literatuur van de algemene literatuurgeschiedenis weg, er zal weinig verloren gaan en de fraaie letteren in Europa zullen bitter weinig in hun wezenlike evolusie, misschien wel in hunne aan deze reële evolusie posterieure mode, te lijden hebben. Overigens werden deze frans-belgiese schrijvers bijna niet uitsluitelik door duitse resensenten en kritiekers in 's werelds bewondering geworpen? - biez. E. Verhaeren, - hetgeen meer de onbekendheid van deze mensen met de franse taal bewijzen kan, dan wel de waarde van de hogervernoemde literateurs, vermits in het moederland Frankrijk hun glorie, om deze filologiese redenen, tot het minimum gereduseerd blijkt, - zó b.v. in tegenstelling met Stefan Zweig's studie over E. Verhaeren, de strenge-frans-taalkundige van Jean de Gourmont). Wij kunnen zeker nu niet door Frankrijk tot Europa. Om dit mogelik te maken zou ten eerste België een andere politiek moeten huldigen, ten tweede, Frankrijk, door minder oppervlakkig en absolutisties op te treden, doch wel meer psichies-penetrant. (Is de isolering van Frans-Vlaanderen wel beslist een gevolg van de taaiheid van dit volk meer dan een bewijs van het onpolitiese optreden van het Frans absolutisme?) Daar hebben de anneksionisten, die het lot van België aan dat van het moederland Frankrijk gekoppeld willen zien, gelijk, in zóver zij begrijpen dat om de opslorping tot een vergroting van frans kultuurgebied te bewerken naar andere middelen dan de ‘annexion des libres intelligences’ (Crozier), anneksatie die enkel tot ontaarding en niet tot veraarding leidt, insgelijks slechts voor rezultaat heeft ‘de oorspronkelike betrekking tussen volkskarakter en -taal te doen ophouden’, - moet uitgezien worden; sterker in het ras-psiche inwerkende intoksikasies. Die anneksionisten hebben gelijk wanneer zij beweren dat, om tot een degelik rezultaat te komen, de morele invloed sterk moet gerugsteund. Maar het frans absolutisme druist weer tegen elke nochtans noodzakelike geleidelikheid in. Dit absolutisme heeft dan Frankrijk ook gemaakt, volgens de woorden van M. Josson, tot het meest veroverende, doch minst koloniserende land van Europa.Ga naar voetnoot2 Zó kan dan ook Vlaanderen opgeslorpt door Frankrijk wel de schaar stumperds van Frans-Vlaanderen vergroten; door Frankrijk tot de wereld-kultuur komen lijkt wel histories bewezen voor immer onmogelik. Wij zijn niet gelijk onze voorgangers zó van huize uit flamingant geweest; wij hebben wel getwijfeld of het voor ons noodzakelik was flamingant te wezen ‘omdat ic Vla- | |
[pagina 18]
| |
ming ben’; wij staan reeds ver, - toch niet geheel gescheiden, - van de romantiese spontaneïteit. Wij hollen niet zó gemakkelik voort in onbezonnen entusiasme, zulks is waarschijnlik een logies gevolg van de algemene hedendaagse stemming; het entusiasme berust op een absoluut geloof; wij hebben de beweging meer reformisties, volgens individuele noodzakelikheden getoetst. Die twijfel heeft ons niet verzwakt, wel integendeel; twijfel hoort overigens als bijna noodzakelike fase tot elk gezond ontwikkelingsproses. (Men overkijke even de reeks kerkvaders: Paulus, Augustinus e.a. als dokumentasie). Wij weten het flamingantisme geen zegen van de hemel, neen, wij weten het een koeli-last door het leven ons onbarmhartig op de schouders gedrukt. Wij wijzen even op de enorme opslorping van krachten door de Vlaamse Strijd, ‘krachten die, waren de toestanden normaal, op artistiek of wetenschappelijk gebied zouden presteeren’.Ga naar voetnoot3 Maar daarbij begrijpen wij ook de noodzakelikheid deze koeli-last te dragen. Het gaat er om ‘te zijn of niet te zijn’, wij weten wel dat het enige middel dat ons om ‘te zijn’ blijft, is: het dragen van die last. Een steenbakker die dag in, dag uit, hard arbeidt, vraagt zich soms wel af: ‘Waarom?’, maar dan ligt het antwoord gereed: Arbeidt hij niet, dan verhongert hij en het leven is de enige kans op beter dagen. Wij mogen ze niet verkijken. Niet ‘Omdat ic Vlaming ben’ moet ik in de eerste plaats flamingant wezen, wel omdat ik ben. Wanneer wij meer van onze wezenlike waarde als mensen zullen doordrongen zijn, dan zullen wij ook sterkere flaminganten zijn. Het ‘wir sind’-besef zal bij onze generasie door een sterk-flamingantiese overtuiging tot uiting komen. Het voorbeeld der onwezenlike mensen in Frans-Vlaanderen en in ons eigen land, moet beter spreken dan alle ‘omdat-ic-Vlaming-ben’-argumenten. Ook wanneer wij, massale eenheid, en niet enkelen tussen ons, reeds meer gevorderd in onze evolusie, meer zullen trachten naar een gekwintessensieerde ras-voornaamheid, die slechts spruiten kan uit de ontwikkeling van de in ons sluimerende kwaliteiten, in plaats van ons tevreden te stellen met de op vreemde modellen kopiërende parvenugeest der huidige ‘âme belge’Ga naar voetnoot4, dan zullen wij een grote stap gedaan hebben. Verder dient dit steeds voor ogen gehouden te worden: dat de kamp om zelfbestuur enkel een heel miniem deel van onze Beweging is; in die kamp gaat het slechts om het bekomen der wapens tot de grote Beweging. Wanneer dat zelfbestuur zal verkregen zijn, volgt eerst de moeilikste taak: de positieve beweging, de volksopleiding, daarna de ontginning van de nog bedolven hoedanigheden. Natuurlik zal het vlaamse volk dan weer tegenover biezondere moeilikheden staan: door het heroveren van zijn enige nasionaliteit, zal ons volk bij het verlies van België, daarom niet als staatsvorm, en niet als | |
[pagina 19]
| |
utilitaire nasionaliteit, wel als reële, zijn uiterste krachten moeten inspannen om weerom door dit alsdan nieuw schijnend prisma te kijken. Toestanden en volkeren, verleden en toekomst veranderen van uitzicht en innerlikheid. Deze taak zou ons niet zonder overgrote angst de toekomst doen tegemoet zien, indien een onverpoosde werkzaamheid, gesterkt door het voorbeeld van andere nasies, ons niet eindelik de bazis van dit gevoel, de twijfel, als een volkomen broze en ditmaal boze illuzie deed voorkomen. |
|