en de H.B.S. te Maastricht en sinds 1870 professor in geschiedenis en litteratuur aan de universiteit van Leuven. Medestichter van het Davidsfonds en sinds 1875 president, was hij een geestdriftig ijveraar voor de verheffing der vlaamsche taal, zeden en kunst en groot was in dit opzicht zijn invloed op zijn leerlingen, tot wie o.a. Albrecht Rodenbach behoorde. Sinds 1886 was hij ook werkend lid der Kon. Vlaamsche Academie. Hij had als schrijver het grootsche plan een geschiedenis der R.K. kerk in Nederland uit te geven, die tegelijk zou zijn een geschiedenis van de nederlandsche cultuur en zijn belangrijke monografieën over Sint Willebrord en Karel den Grooten danken wij aan dien onvoltooid gebleven taak.
Bij den dood van zijn broeder Joseph (1889), den stichter van het tijdschrift, was Paul reeds van 1887 en tot 1900 redacteur van de Dietsche Warande, en talrijk zijn daarin de artikelen van zijn hand over kultuurgeschiedenis, aesthetica, muziek en volkskunst. Ook als kunstcriticus stond hij terecht zeer hoog aangeschreven, zoowel voor de beeldende kunsten als voor muziek. Zoo was hij ook een krachtig ijveraar voor de gregoriaansche muziek in de R.K. kerk en tusschen 1880 en 1902 verschenen van hem verscheidene artikelen over allerlei componisten, en muziekstudiën in het tijdschrift Caecilia.
Zijn voornaamste werken zijn:
Hl. Willebrordus, Apostel der Nederlanden. Geschiedenis der Kerk in de Nederlanden I (Leuven 1861); Karel de Groote en zijne eeuw. Geschiedenis der Kerk in de Nederlanden II (Leuven 1867); Schets der Algemeene Geschiedenis (Amsterdam 1870); De vroolijke historie van Philips van Marnix, heer van S. Aldegonde en zijne vrienden (Leuven 1876); Spiegel van de Nederlandsche Letteren voor Belgische scholen (Leuven 1877); De Gestichten van Liefdadigheid in België, van Karel den Groote tot aan de 16e eeuw (Brussel 1883), uitgegeven door de Belgische Kon. Academie als bekroonde prijsvraag.
Zie: Paul Alberdingk Thijm, Ein Lebensbild (met portret) door Leo van Heemstede (ps. Tepe) Freiburg i/B, 1909.
Sterck