[Vois, Alewijn Pietersz. de]
VOIS (Alewijn Pietersz. de), zoon van Pieter Alewijnsz. de Vois (1), overleden 1667, werd op aanbeveling van Constantijn Huygens, na op 7 Aug. 1626 een ernstig proefspel voor deskundigen gedaan te hebben, den volgenden dag, 8 Aug. 1626 aangesteld tot organist van den Dom te Utrecht; zijn traktement werd wegens zijn bekwaamheden en de diensten, die hij zou moeten doen hooger gesteld dan dat zijner voorganger (v. Riemsdijk, Het Stads-muziekcollegie te Utrecht 38). In Utrecht huwde hij 8 Jan. 1631 Marigje Antonis van Haesbroeck, wonende te 's Gravenhage (Navorscher XXI (1871) 399); in het volgende jaar kocht hij te Antwerpen blijkens stedelijke resolutie van 2 Dec. 1631 op last van de stadsregeering van Utrecht een clavecimbel, dat aan het Collegium musicum vereerd werd (v. Riemsdijk 3). 21 Dec. 1635 nam hij ontslag wegens zijn benoeming tot organist aan de Pieterskerk te Leiden (v. Riemsdijk, 39), wat hij bleef tot aan zijn overlijden in 1667 (Bouwsteenen II 65, 168, 170). 4 Dec. 1643 wordt hij te Leiden poorter (Navorscher t.a.p.); 20 Sept. 1646 verkoopt hij twee clavecimbels aan Crijn Verduyn als gelastigde van Mevr. van Mathenesse, wonende op het huis ter Does bij Leiderdorp (Quitantie in familiearchief van Matenesse, berustende bij het bisdom van Haarlem). Als keurmeester fungeert hij in April 1645 bij het opnemen van het nieuwe orgel in de St. Laurens te Alkmaar (Havingha, Oorspronk en voortgang der orgelen 157) en 26 Mei 1663 bij het opnemen van de trommel en het beierwerk op den Nieuwe-kerkstoren van Delft (Obreen's Archief VI, 321). Hij liet drie zoons en vier dochters na; zijn zoon Arie de Voois, schilder, geb. in 1641 was roomsch
(Navorscher t.a.p.). Voogd over zijn nagelaten kinderen was