Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdHet leven van Hans Rottenhamer, Schilder van Munchen, en sommighe ander.Het voordert den jonghe geesten seer, als sy in hun gheboort-stadt hebben eenighe goede voorgangers, welcker cloecke stappen siende, sy verweckt worden tot naevolghen. Te Munchen, daer door de Const-liefdicheyt des doorluchtigen Hertogs, verscheyden groote Meester in onse Const, hunnen toeloop hebben gehadt, en hun uytnementheyt in openbaer plaetsen laten sien. Daer is ontstaen den wel verwenden Hans Rottenhamer, en was aldaer geboren Ao. 1564. Hy heeft geleert, en zijn begin gehadt, by een gemeen Schilder, geheeten Donouwer. Te Room ghecomen wesende, begaf hem op platen te schilderen, gelijck de wijse der Nederlanders is, doch niet als de gemeen gesellen, dan begaf hem verscheyden dinghen t'inventeren. Het eerste, dat hem geruchtigh maeckte, was een tamelijcke groote plaet in de hooghte, wesende een aller Heyligen, te weten, eenen Hemel vol Sancten, Sanctinnen, en Engelen, seer vol werck en uytnemende gehandelt, met aerdige lakenen, tronien, hulselen, en alderley fraeyicheyt, seer wel gloeyende, en op een schoon manier gecoloreert. Hy is eyndlinge gecomen te Venetien, alwaer hy met een Veneetsche Vrouw is getrouwt, en een menichte van fraey stucxkens heeft gemaect op coper, som groot, som cleyn, die in veel Landen zijn verspreyt, en by den Const-beminders te sien. Onder ander, by den Const-liefdigen Heer Ioan Knotter, woonende teghenwoordigh t'Wtrecht, daer verscheyden stucken op coper van hem zijn, soo cleen als groot. Onder ander, en sonderlinghe, een ons Vrouwen Hemelvaert, en eenen Actaeon en Diana, met meer ander dingen, wel gheordineert, vroylijck en gloeyende gheschildert, soo dat ghelijck zijn schilderijen by den liefhebbers in weerden zijn, zijnen naem ooc onder den constighe Schilders weerdich is ghenoemt en gherekent te wesen. Daer is noch teghenwoordigh te Room een uytnemende Hooghduytsch Schilder, AdamGa naar voetnoot* gheheeten, gheboren tot Franckfoort, wesende een Cleermakers oft Snijders soon, welcken in Italien comende, was noch redelijck slecht, maer is te Room wonderlijck toeghenomen, en door wercken een constigh werckman geworden: doch begeeft hem niet besonders te teyckenen: maer sit in Kercken oft elder de dinghen der fraeye Meesters stadigh en besiet, en druckt alles vast in zijn gedacht. Hy is wonderlijcken aerdigh in te schilderen fraey inventien op coper platen, hoewel hy niet veel en werckt, dan is wonder veerdigh. Hy is heel goelijcx, en elcken geern in alles te gevalle, wesende dit Iaer 1604. ontrent 28. oft 30. Iaren oudt. Het zijn oock noch te Venetien twee constige Nederlanders, eenen Dierick de VriesGa naar voetnoot*, uyt Vrieslandt: en eenen Lodewijck ToeputGa naar voetnoot* (ick meen) van Mecchel: van welcke ick wel gheneghen waer yet sonders te verhalen: dan dat ick wel van desen Vries verscheyden keuckenen oft fruyt-marcten heb ghesien op zijn Veneets, die aerdigh ghecoloreert en wel gheschildert waren, schoon en gloeyende, so dat ick zijnen naem hier niet con verswijghen: zijn ouderdom weet ick niet. Lodewijck die woont buyten Venetien, te Derviso, cloeck in Landtschap en ordinantien, een goet en naemweerdigh Meester in de Schilder-const: oock (als ick hoor) goet Rethorisien, | |
[Folio 296v]
| |
ghelijck Pictura en Poësie geern by een, en goede susters oft vriendinnen zijn. |