Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Polygnotus, Schilder van Athenen.In't beschrijven deser oude Meesters, uyt d'oude schriften, bevinde ick, datmen (om niet in werringhe te comen) wel vlijtich op alles en aendachtich te mercken heeft, om goet onderscheyt te vinden en te kennen te gheven: want Theophrastus (nae Plinij schrijven) is van meyninghe gheweest, dat Polygnotus, van Athenen gheboren, soude onder den Griecken zijn gheweest den eersten Schilder: maer dit comt daer by, doe de Schilder-const eerst gheboren zijnde, noch seer onvolcomen was, wie yet daer by practiseerde tot verbeteringhe, die worde haest gheacht te wesen den vinder der selver. Doch Polygnotus (by al datmen ramen can) is d'eerste gheweest, die Encaustice, dat is,Ga naar voetnoot* met den vyere te schilderen heeft ghevonden. Wat gheslacht oft ghedaente van wercken dit is gheweest, heb ick vlijtich ghesocht, en nae ghedocht, dan bevinde dat het was, niet emailleren op goudt, maer met heete oft gloeyende ijsers te trecken op hout oft yvoir: want de eerste Schilderije was veel tijdtsGa naar voetnoot* maer ghetrocken, en was by den Latijnen geheeten, Linearis Pictura, welcke ghetrocken linien waren, toegheeyghent dat ghevonden soude hebben eenen Philocles van Egypten, oft eenen Cleanthes van Corinthen, oft dat het soude gheweest zijn een ander Corinther, gheheeten Ardices, oft eenen Thelephanes van Sicyonien, die al niet als enckel omtrecken, en soo metter kole noch eenich binnewerck souden hebben ghedaen, sonder te hebben oft ghebruycken eenighe verwen: daer naer soude door yemandt onbekent gevonden gheweest hebben dese omtrecken te vervullen met eenderley verwe: welcke ghedaente van schilderen by den Griecken was geheeten Monochroma, dat is, schilderije met een verwe. Dit meent Plinius, was te schilderen van twee coleuren, oft van licht en bruyn, dat lange, jae tot op zijnen tijdt soude hebben gheduert, dan magh derhalven wel dolen, aenghesien de eerste slechticheyt der oude Meesters, die soo veel wetenschap niet en hadden, hun dinghen met hooghen en diepen te doen verheffen, maer datse slechts hun omtrekken met eenich sap oft ander verwe van binnen vervulden. maer alhoewel de Griecken eersuchtich ghepooght hebben d'eere der eerster vindinghe hun eyghen te maken, soo ist mijns achtens niet anders, dan een ander zijn Croon te willen nemen. EnGa naar voetnoot* houdet noch daer voor, dat den Lydischen Gyges, in Egypten woonende, is den eersten gheweest, die de Teycken-const voortgebracht en ghebaert heeft, omtreckende den pourfijl van zijn eyghen schaduwe met een kole uyt t'vyer tegen eenen witten muer, en dat desen Polygnotus eerst wel mochte dese Const vermeerdert hebben, met te vullen het inwendighe met verwen, ghelijck hy wel meer dinghen ghevonden, en altijt verder (ghelijck soo levende gheesten doen) ghesocht, en gevonden heeft: want men bevindt, dat hy een graveerder | |
[Folio 63v]
| |
is gheweest, en ick acht dat hy also oock op hout metter hitten graveerde: En alsment wel naesoeckt, sy ghebruyckten tot hun Tafereelkens een hout, by den Latijnen Larix, by den Griecken Aegis, om zijn honich coleur, gheheeten. Dit hout, op Duytsch Lorchenboom, is soo heel glat, dat het geen cloofkens en heeft, daerom hebben sy hier op van oudts geern gheschildert met hun Eyverwe. Nu en can ick my selven niet anders laten voorstaen, daer en moeten twee zijn gheweest, die Polygnotus hieten, die langhe nae den anderen waren,Ga naar voetnoot* ghelijcker twee Mycons (den grooten, en den jongen) zijn gheweest: want ick vinde van eenen Polygnotus, die van Thasus was, en niet als desen (daer ick nu van schrijve) van Athenen. Desen Atheenschen soude gheleeft hebben ten tijde van eenen zijnen Mede-borgher Mycon, beyde uytnemende Schilders wesende, hebben eerst den Atheenschen Oker ghebesight, en hun swart was van de keernen van de Wijnbesien ghebrandt: van desen Polygnotus en vind' ick niet anders meer, dan dat hy een uytnemende graveerder oock is gheweest, noch in wat tijdt hy gheleeft heeft. |
|