Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Over protozoën uit regenwater. Over de bloedsomloop in een jonge paling. | |||
Opmerkingen:Op het omslag heeft L. eigenhandig de volgende adressering geschreven: Aande Hoog Edele Heeren Mijn Heeren die vande Koninklijke Societeit ad Gresham Colledge. London. Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief, van de hand van John Chamberlayne, bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2010, Early Letters L.3.45; 4 foliobladzijden; zie voor Chamberlayne aant. 1 bij Brief 238 van 8 december 1702, in dit deel. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 27 mei 1702, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 10, blz. 249). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. In de Philosophical Transactions is in de datering abusievelijk het jaar 1701 afgedrukt. | |||
Letter No. 237
| |||
Published in:
| |||
Summary:On protozoa from rainwater. On the blood circulation in a young eel. | |||
Remarks:On the cover L. has written with his own hand the following address: Aande Hoog Edele Heeren Mijne Heeren die vande Koninklijke Societeit ad Gresham Colledge. London. A contemporary English translation, made by John Chamberlayne, is to be found in manuscript in London, Royal Society, MS 2010, Early Letters L.3.45; 4 folios (see for Chamberlayne n. 1 to Letter 238 of 8 December 1702, in the present volume). The letter was read in the meeting of the Royal Society of 27 May 1702, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 10, p. 249). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. In the Philosophical Transactions the year 1701 has mistakenly been printed in the dating. | |||
Delft desen 28e April 1702
Hoog Edele Heeren. Mijn Heeren die vande Coninklijke Socit.Ga naar voetnoot1
De Heer... Paeuw Doctor inde RegtenGa naar voetnoot2, mijne seer goede bekende, komt mij heden sijn dienst presenteren, met bijvoeginge, dat voornemens was, dien dag na Engeland te vertrekken. Ik hebbe dien Heer sijn beleefde presentatie niet van de hand willen wijsen, en dese volgende mijne aan teekeninge versogt dat geliefde mede te nemenGa naar voetnoot3. Ga naar margenoot+Op den 19e Septemb. 1701. regende het op de middag voor een korten tijd, als wanneerGa naar voetnoot4 ik in een suijvere indiaanze porsteleijne schootelGa naar voetnoot5, het regenwater soo suijver was vangende als het mij doenlijk was. Dit water in een glase Tuba doende, om te vernemenGa naar voetnoot6 of in soo eerst gevallenGa naar voetnoot7 regenwater, soo als het op mijn ComptoirGa naar voetnoot8 bleef staan, eenige levende schepsels soude komen. Dit water beschouwde ik eenige dagen agter den anderenGa naar voetnoot9, en ontdekten in het selvige veel kleijne stofjens, anders geseijt deeltjens die door gaansGa naar voetnoot10 inde Lugt bewogen werdenGa naar voetnoot11, bestaande uijt seer kleijne deeltjens verbrant hout, ofte houtskool, waar in ik de horisontale, en op gaande vaaten bekenne konde, alsmede een kleijn stukje stroo, en veel swartagtige deeltjens die ik mij in beelde, dat te samen gestremdeGa naar voetnoot12 rook deeltjens van koolen waren, die onse Brouwers en Smits branden, en onder dese was een aardig maaksel, bestaande uijt ronde bolletjens, die soo danig te samen gestremt waren, als ons inde winter de sneeuw starretjens wel voor komenGa naar voetnoot13, maar geen levend schepsel hadde ik konnen ontdekken, als op den 28. September ontdekten ik uijt nemende kleijne DierkensGa naar voetnoot14, die tegen het glas aan saaten, en dan weder met een trillende beweginge voort swommen, dat geen onaangenaam gesigt voor mij was. | |||
Delft, the 28th of April 1702.
Very Noble Sirs,
Mr... PaeuwGa naar voetnoot2, doctor of law, a very good acquaintance of mine, today came to offer me his services, adding that he intended to leave for England this day. I did not wish to reject the courteous offer of that gentleman and requested him to take along with him my following notes. Ga naar margenoot+On the 19th of September 1701 it rained for a short time in the afternoon, in which time I collected the rain-water as well as I could in a clean Indian porcelainGa naar voetnoot3 dish. I put this water in a glass tube in order to see whether there would be any living creatures in such newly fallen rain-water as it stood in my studyGa naar voetnoot4. I inspected this water for some consecutive days and discovered therein many tiny specks of dust or, in other words, particles which are always carried along in the air, consisting of very small particles of burnt wood or charcoal, in which I could detect the horizontal and vertical vessels, as well as a small bit of straw and many blackish particles which I thought were coagulated smoke particles of coal, which our brewers and blacksmiths use as fuel, and among these there was a pretty structure consisting of round globules which had coagulated together in the same way as the snow flakes look in winter. But I had not been able to discover any living creature, except on the 28th of September, when I discovered extremely small animalcules, adhering to the glass and then again swimming along with a fluttering movement, which was no unpleasant spectacle for me. | |||
Ga naar margenoot+Dese Dierkens waren soo kleijn, dat ik die niet dan met seer naeuwe toe sigt, ende datGa naar voetnoot15 in soo een groote en dikke glase tuba daar het water in was konde bekennen, te meer om dat de Dierkens mij soo helder voor quamen als glas, en het scheen mij toe, dat hare lighame twee maal soo lang waren, als deselve op haar diksteGa naar voetnoot16 sijn, loopende het voorste en agterste gedeelte van hare lighame wat spits toeGa naar voetnoot17. Dog op den 10e October tot op den 14. vande selve maant, hoe naeuw ik toe sag, soo en konde ik geen levend schepsel gewaar werden. GelijkGa naar voetnoot18 ik doorgaans het waterGa naar voetnoot19 dat inde glase tuba was, het bovenste gedeelte was beschouwende, soo besag ik het water den 15. October seer na aan de gront vande glase tuba, die vier duijmenGa naar voetnoot20 langGa naar voetnoot21, en een derde van een duijm, voor sijn diameter hadde, en sag aldaar seer veel vande geseijde Dierkens soo tegen het glas aan sitten als voort swemmen, en veele anderen saaten soo stil tegen het glas, dat men deselve voor geen Dierkens soude konnen aan nemen; dog alsser een onder den hoop beweegden, soo beweegden haar verscheijde anderen, die daar naast bij waren. Met dese mijne geseijde waarnemingen niet vergenoegt zijndeGa naar voetnoot22, om dat ik in gedagten nam, of inde geseijde tuba niet wel water hadde geweest, ende datGa naar voetnoot23 uijt dien hoofde Dierkens inde glase tuba hadden geweest, ende tegen het glas waren blijven sitten, eer ik het water inde glase tuba hadde gedaan. Om mijn selven hier inne te voldoenGa naar voetnoot24, hebbe ik mij bereijt een glase Tuba, daar van ik mij verseekerde, dat geen de minste water of eenige stoffe, als de lugt, en het geene met en beneffens de lugt, inde Tuba die wel twintig jaren in een drooge kist op geslootenGa naar voetnoot25 hadde geweest, mogt in gevoert sijn. Den 18e October regende het 's mergens, na dat wij eenige dagen sware storm winden hadde gehadt. Ik vongGa naar voetnoot26 op nieuw inde geseijde posteleijne schotel, dit water dat tot twee maal toe was gevangen hebbe ik verworpen, ende het derde gevangen water hebbe ik in een glase Tuba gedaan. | |||
Ga naar margenoot+These animalcules were so tiny that I could not detect them except by looking very closely at them, and that in so large and wide a glass tube, in which the water was contained, the more so because the animalcules appeared as clear as glass to me. And it seemed to me that their bodies were twice as long as they are in the thickest point, the foremost and the hindmost part of their bodies tapering somewhatGa naar voetnoot5. But on the 10th of October until the 14th of the same month I could not perceive any living creature, however closely I looked. While I always inspected the upper part of the water in the glass tube, on the 15th of October I looked at the water very close to the bottom of the glass tube, which had a length of four inchesGa naar voetnoot6 and a diameter of one-third of an inch, and there I saw a great many of the said animalcules adhering to the glass as well as swimming along, and many others were sitting so motionless against the glass that one could not take them to be animalcules; but when one among the crowd moved, several others closest to it also moved. Not being satisfied with my above-mentioned observations, because I revolved in my mind whether there had not been water in the said tube and whether owing to this there had been animalcules in the glass tube and these, had adhered to the glass before I had put the water in the glass, therefore in order to gain certainty on this point, I prepared a glass tube about which I made sure that not the least water or any other substance but the air and anything along with and besides the air in the tube, which had been stored for at least twenty years in a dry chest, been introduced into it. On the 18th of October it rained in the morning, after we had heavy gales for some days. I again caught some rain-water in the said porcelain dish; I rejected this water, which had been collected twice, and I put the water caught the third time in a glass tube. | |||
Dit laast geseijde water beschouwde ik veel maal, en hoe naeuw ik toe sag, soo en konde ik geen levend schepsel gewaar werden, schoon ik deeltjens tegen het glas sag aan sitten, die met de hoe grootheijt, en figuur vande verhaalde Dierkens over een quamen, alsGa naar voetnoot27 op den 24e October, wanneer ik drie Dierkens ontdekten, die tegen het glas waren voort loopende en voort swommen, ende dat niet in een regten linie, maar maakten bogten en om keeringen, in haar voort gang, ende des daags daar aan ontdekten ik wel op tien distincte plaatsen de dierkens, sooGa naar voetnoot28 voort loopende als swemmende, ende dat soo naaktGa naar voetnoot29, als of wij met onse bloote Oogen, de dierkens op het water sagen swemmen, die den Gemenen Man Water Vloeijen noemtGa naar voetnoot30. Nu lagen tegen het glas aan inde spatie van een grof sand grooteGa naar voetnoot31 meer dan hondert deeltjens, die vande groote waren als de verhaalde Dierkens, welke deeltjens ik verscheijde malen op een dag was besiende, om was het mogelijk te ontdekken, of uijt de selve of daar ontrent, eenig levend schepsel soude voortkomen, en hoe naeuw ik toe sag, soo en konde ik onder die deelen, nog daar naast aan gelegen, geen levend schepsel gewaar werden, alsGa naar voetnoot27 op den 28.e October, wanneer ik onder de laast geseijde deeltjens wel vijfentwintig Dierkens sag voort swemmen, alsGa naar voetnoot32 tegen het glas loopen, en als doen wierde ik twee soorten van Dierkens gewaar, welke kleijnste soort nu blinkende, en dan weder niet blinkende mij voor quamenGa naar voetnoot33, welke blinkentheijt ik mij in beeldeGa naar voetnoot34, dat in mijn oog quam, als de Dierkens met de rugge, ofte het bovenste van hare lighame, tegen mijn gesigtGa naar voetnoot35 swommen, en welke laaste Dierkens een gans andere beweginge, int voort swemmen maakten, als die een weijnig grooter waren; Wat nu de deeltjens belangt, die tegen het glas aan saaten, daar van hebbe ik geen verandering konnen gewaar werdenGa naar voetnoot36. | |||
I inspected this last water many times, and however closely I looked, I could not perceive any living creature, although I saw particles adhering to the glass which corresponded to the size and the shape of the said animalcules, except on the 24th of October, when I discovered three animalcules which moved against the glass and were swimming along, and that not in a straight line, but they made bends and turns as they moved. And the next day I discovered, in at least ten different places, the animalcules, both moving along and swimming, so plainly as if with the naked eye we saw the animalcules swimming on the water, which the common man calls water fleasGa naar voetnoot7. Now there lay against the glass, in a space the size of a coarse grain of sandGa naar voetnoot8, more than a hundred particles having the size of the said animalcules, which particles I inspected several times a day, in order to discover, if possible, whether from them or in their vicinity any living creature would emerge; and however closely I looked, neither among those particles nor in their vicinity could I perceive any living creature, except on the 28th of October, when among the last-mentioned particles I saw at least twenty-five animalcules swimming along as well as moving against the glass. And then I perceived two kinds of animalcules, the smallest of which kinds at one time seemed to be gleaming and at another time not, which gleaming I thought caught my eye when the animalcules were swimming with their back, or the upper part of their body, towards me. And the latter animalcules made quite a different movement in swimming than those which were a little larger. Now as to the particles sticking against the glass, I could not perceive any change in themGa naar voetnoot9. | |||
Ik beschouwde het geseijde water verscheijde dagen agter den anderenGa naar voetnoot9, en ik sag dat de kleijnste Dierkens in soo een groot getal, ende datGa naar voetnoot37 tegen het glas aan loopen, en swemmen, tot verwonderens toe, ende dat op alle plaatsen daar ik mijn oog liet gaan; en gelijkGa naar voetnoot38 ik in de eene hand het Vergroot glas was houdende, ende inde andere hand de glase tuba, in de welke het water om desselfs wijte in een beweginge wierde gebragt, hebbe ik doorgaansGa naar voetnoot39 waar genomen, dat wanneer de Dierkens in haar swemmenGa naar voetnoot40, wat van het glas af raakten, dat dan deselve met het water wierden voort gevoert, als niet magts genoeg hebbendeGa naar voetnoot41 (om soo te spreeken) tegen de stroom op te swemmen, en dusGa naar voetnoot42 maaktenze in haar voortgang alleen maar eenige bogten, daarGa naar voetnoot43 de stofjens die int water sijn, en seer grootGa naar voetnoot44 in vergelijkinge vande Dierkens, als in een regte linie wierden voort gevoert. Ga naar margenoot+Ik hebbe ook waar genomen, dat wanneer ik in een glase Tuba daar noijt nat in hadde geweest, eerst gevallenGa naar voetnoot7 regen water inde selve dede, dat kort daar aan seer veel kleijne lugtbelletjens te voor schijn quamen, die aan het glas bleven sitten, en eenige tijd daar na waren de lugt belletjens weg. Om mijn selven daar ontrent verder te voldoenGa naar voetnoot24, nam ik op den 6e November weder een nieuwe glase Tuba, die ik door het Vergroot glas beschouwde, en sag hoe sorgvuldig ik de glase tuba hadde op geslootenGa naar voetnoot25, en toe gedekt, dat nog veele kleijne stofjens inde selve waren. Op den 6e November regende het weder, en ik vong het water als hier vooren is geseijt, en ik dede het selvige inde glase tuba, om te vernemen, of in die Tuba mede lugt belletjens soude te voorschijn komen, en of deselve voor ons gesigt soude verdwijnen. Ik beschouwde het water verscheijde malen, selfs na dat het vier uren inde Tuba hadde geweest, in welke tijd ik niet meer dan twee â. drie lugt belletjens konde ontdekken, ende dit aan een uijt gedroogde mijt, daar uijt de lugt scheen voort te koomen. | |||
I inspected the said water for several consecutive days and I saw that the smallest animalcules were moving against the glass and swimming in amazingly great numbers and in all places at which I happened to look. And since I held in one hand the magnifying glass and in the other the glass tube, the water in the latter, because of its width, was set in motion and I observed again and again that when the animalcules, as they were swimming, got somewhat away from the glass, they were carried along by the water because they had not enough force (so to speak) to swim against the current, and thus they only made some bends in their movement, while the specks of dust in the water, which are very large as compared with the animalcules, were carried along in a straight line. Ga naar margenoot+I also observed that when I put newly fallen rain-water in a glass tube in which there had never been any moisture, shortly afterwards a great many small air-bubbles appeared, which stuck to the glass, and some time afterwards the air-bubbles were gone. In order to gain further certainty about this, on the 6th of November I again took a new glass tube, which I inspected through the magnifying glass, and saw, however carefully I had stored away and covered the glass tube, that there were still many small specks of dust in it. On the 6th of November it rained again and I caught the water as said heretofore, and put it in the glass tube in order to see whether air-bubbles would also appear in that tube, and whether they would disappear before our eyes. I inspected the water several times, even after it had been in the tube for four hours, in which time I could discover no more than two to three air-bubbles, and this on a dried-up mite, from which the air seemed to emerge. | |||
GelijkGa naar voetnoot18 ik nu de voor gaande glase Tuba regt over eijnde hadde gestelt, en een ander wat schuijns hadde ter neder geleijt, soo plaaste ik dese laaste glase Tuba, bijna plat neder, alleen datGa naar voetnoot45 de opening wat hooger lag op datter geen water soude uijt loopen, ende dat de lugt belletjens de plaats die deselve boven int glas hadden aldaar souden houden; en ik sag na verloop van tien uren een groote menigte van lugt belletjens, die meest geplaast waren aan de geseijde stofjens, en gelijk wij wetenGa naar voetnoot46 dat geen drooge stoffe, ofte eenige andere deelen, daar lugt in beslooten is, ende die onder water komt te plaatsen, geen water deelen inde selve konnen koomen, of de lugt moeter uijt verhuijsen. Dit selfde heeft mede wel plaats inde stofjens die inde glase tuba waren, Maar wat sullen wij hier van seggen, eenigeGa naar voetnoot47 lugt belletgens waren wel hondert, en andere eenige hondert maal grooter, dan de stofjens waar aan ze geplaast warenGa naar voetnoot48. Des anderen daags 's mergens vernam ik niet meer dan vier seer kleijne lugt bolletjens, en eenige uren daar na konde ik geen een lugt bolletjen ontdekken. Dit water hebbe ik tot den 14. November, alle dagen besien, dog geen levend schepsel konnen ontdekken, ende des daags daar aan, hadde ik het ongeluk dat mijn glas quam te vallen en ontstukken te breeken. | |||
While I had placed the aforesaid tube upright and had laid another somewhat obliquely, I put down this latter glass tube almost flatly in such a way that the opening lay a little higher, in order that no water should flow out of it and that the air-bubbles should remain in the place which they occupied in the upper part of the glass; and after ten hours I saw a great many air-bubbles, most of which were placed on the said specks of dust, and since we know that no water particles can penetrate into dry matter or any other parts in which air is enclosed and which one places under water but the air must leave it, the same also takes place with the specks of dust which were in the glass tube. But what are we to say about this? Some of the air-bubbles were at least a hundred and others a few hundred times, larger than the specks of dust on which they were placedGa naar voetnoot10. The next morning I saw no more than four very small air-bubbles, and a few hours later I could not discover any air-bubble. Up to the 14th of November I inspected this water every day, but I could not discover any living creature, and the next day I had the misfortune that my glass tube fell and was broken to pieces. | |||
Ga naar margenoot+Ik hebbe de Brief vande Heer Secretaris Hans Sloane ontfangen inde welkeGa naar voetnoot49 mij de Heer VernonGa naar voetnoot50, die na het Hof van Denemarken was reijsende, recommandeert; EenigeGa naar voetnoot51 van mijne ontdekkinge laten sien, soo veel de tijd toe liet, en onder andere de Circulatie van het Bloet, in een Aeltje dat ik de gantsche winter in mijn huijs hebbe gehadGa naar voetnoot52. Dien Heer was seer curiuesGa naar voetnoot53, ende al het geene dat quam te sien, met groote opmerkinge beschoudeGa naar voetnoot54. Seker Viskooper van Rivier Vis, hadde in sijn vaar water sien swemnen, ende dat inde lengte van meer dan 200. roedenGa naar voetnoot55, uijt nemende veel Aeltjens, ende dat vande dikte als een dikke spelt, die hij als verwondert sijnde over de groote menigte en kleijnte, brengt erGa naar voetnoot56 eenige van die Aeltjens aan mij, waar van ik eenige die wat bruijnagtig waren, nevensGa naar voetnoot57 voorname Heeren was beschouwende, en sag inde selve hoe kleijnGa naar voetnoot58 de Bloet-vaaten waren, het Bloet soo distinctGa naar voetnoot59 loopen en circuleren, dat het een vermaakGa naar voetnoot60 was te beschouwen. Dog als ik des anderen daags voor mijn selven een Aeltje dat in wittigheijt was verandertGa naar voetnoot61, voor het vergroot glas stelde, soo konde ik nog, dog seer beswaarlijk de Bloet loop bekennen, als hebbendeGa naar voetnoot62 inde grooter vaaten, om de weijnige bolletjens die in het Bloet waren, gans geen Couluur, die na root was gelijkende. Dit is het geene ik UE: Hoog Edele Heeren, onder het geleijde vande geseijde heer Paeuw hebbe goet gedagt mede te deelen, en sal onder des blijven.Ga naar voetnoot63 | |||
Ga naar margenoot+I have received the letter from Mr Hans Sloane, the secretary, in which he recommends to me Mr VernonGa naar voetnoot11, who was going to the court of Denmark. I showed him some of my discoveries, in so far as the time allowed, among other things the circulation of the blood in a little eel which I had in my house the whole winterGa naar voetnoot12. That gentleman was greatly interested and viewed all that was shown to him with great attention. A certain fishmonger of river-fish had seen swimming in his waterway, across a length of more than 200 rodsGa naar voetnoot13, extremely many little eels having the thickness of a thick pin; because he was astonished about their great number and smallness, he brought me some of those little eels, of which I inspected some, which were somewhat brownish, together with some distinguished gentlemen, and I saw in them, however small the blood-vessels were, the blood flowing and circulating so clearly that it was a pleasure to watch it. But when the next day I placed a little eel that had become whiter for myself before the magnifying glass, I could still detect the circulation of the blood, but with great difficulty, because in the larger vessels, because of the few globules in the blood, the latter did not at all have a colour resembling red. This is what I thought proper to let you know, Very Noble Sirs, under the escort of the said Mr Paeuw, and meanwhile I remainGa naar voetnoot14, | |||
Hare hoog Edele Heeren Onderdanige Dienaar
| |||
Very Noble Sirs, your obedient servant
|
|