Gheestelycken waeckenden staf der Jodsche Schaep-Herders(1651)–Philippus Jennyn– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] [pagina 27] [p. 27] [pagina 28] [p. 28] V I. De Godt-minnende ziele soeckt dat nieuw-gheboren Kindeken Iesus in het kribbeken van haere ootmoedigheyt te herberghen. Op de liedt-stemme: soo 't beghint. Veniat dilectus meus in hortum suum. Cant. 5. cap. 1. O Schoone Jesse-blom ! Ick heet' u willecom, Die zijt alom Mijns ziele Bruydegom: Mijns herte lust, (Door liefde noyt gheblust) Naer u soo dust; Kom // Bruydegom, En in mijn' ziele rust. 2. O alder-soetste Kindt ! Terwijl' den stueren windt (Die 't al verslint) Sich noordt, of oost bevindt: O teerste Vrucht ! Verlaet de koude lucht, En niet en sucht; Kom // Bruydegom, En in mijn' ziele vlucht. 3. Heeft u in't Huys van Broodt, Van wt des Vaders schoot, De liefde groot Ghebrocht in desen noot ? Kindt, vol ghedult, [pagina 29] [p. 29] Ick weet dat ghy mijn schult Vergheven sult; Kom // Bruydegom, En onse ziele vult. 4. Verlaet ghy het ghesticht Des Hemels, soo verlicht, Om het ghesicht Van uwe Bruydt, die ghicht ? Maeckt haer verschoont, En haer, die liefde toont, Met liefde kroont; Kom // Bruydegom, En in mijn ziele woont. 5. Terwijl' Herodes sweirt (Dat uwe doodt begeirt) Alsnu verteirt Soo veel bloedts, dat ons deirt; Mijn' ziel' ontluyckt, Voor schuyl-plaets' haer ghebruyckt, Sy is ghemuyckt; Kom // Bruydegom, En in mijn' ziele duyckt. 6. Weest Iesu, met jolijt Ghelooft, ghebenedijt, Die langhen tijt Mijn ziele hebt bevrijt: Sy is benauwt, Als sy blijft onbedauwt, En sy verflauwt; Kom // Bruydegom, V Bruydt, mijn ziele trauwt. Vorige Volgende