Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] III. Naar ouden trant. [pagina 231] [p. 231] Jonker gerard. I. - Sta op, sta op, mijn trouwe knaap! En zadel mij mijn paard! Naar Kroonenburg gaat onze togt; Maar geef mij lans en zwaard. - Zij kwamen op de bruine hei, Zij kwamen in het woud; Een vreemde Ridder, trotsch en koen, Den Jonker tegenhoudt: 'Wel, Jonker! hoe zoo vroeg te paard, En waar zoo haastig heen, En laat gij dus den ganschen dag, Uw schoone vrouw alleen?’ - Wees welkom, Ridder! mij als gast Mijn gaê is schoon en... trouw; Ginds is mijn slot; breng, zoo gij wilt, Mijn' groet aan de Edelvrouw! - [pagina 232] [p. 232] II. En Jonker Gerard reed zijn' weg En jaagde heel den dag, En keerde 's avonds weêr door 't woud, Waar hij den Ridder zag: 'Wel, jager! kent gij dezen ring?’ Zoo sprak de Ridder stout: 'Blaauwbloemeken staat in den knop, De ring is louter goud!’ - Bijlo! dien ring en ken ik niet, Hij is niet van mijn Vrouw, Ik zweer het bij mijn Ridderwoord En bij mijn Riddertrouw. - 'Wel, Jonker! zweert gij bij uw woord En bij uw Riddertrouw,.... Blaauwbloemeken staat in den knop En 't cijfer van Uw vrouw!’ De Jonker wierp zijn' handschoê neêr En streed met lans en zwaard; De vreemde Ridder stortte neêr En stortte dood ter aard'. [pagina 233] [p. 233] III. De Jonker vliegt naar 't hooge slot In davrenden galop, Hij klopt niet aan den ijzren ring, Maar loopt de poortdeur op'. 'Och, Moeder!’ sprak vrouw Adelheid: 'Wat ziet mijn Heere fel! Wat of zijn toorn wel stillen mag, Wat stilt zijn gramschap wel?’ De moeder nam al uit de wieg Het kindelijn zoo zoet, En droeg het op hare armen heen Den Jonker in 't gemoet: - Vrouw-Moeder! (sprak hij:) laat mij door! Wat wil dat kindelijn? Dat kind is tòch het mijne niet, Dat moet een Basterd zijn! - En langs de trappen vloog hij voort En vloog de gangen rond, Totdat hij, op de tin van 't slot, De schoone Aleide vond. [pagina 234] [p. 234] Zij groette bevend haren Heer; Hij sprak geen enkel woord, Maar trok zijn slagzwaard uit de scheê, En sleept haar met zich voort... IV. Daar ziet hij aan haar kleine hand Zijn gouden ring van trouw; Blaauwbloemeken staat in den knop En 't cijfer van zijn vrouw! En heftig drukt hij haar aan 't hart En kust haar lipjes teêr: - En weenend blikten zij omhoog En dankten God, den Heer! Vorige Volgende