Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
[pagina 247]
| |
XXXIXste lied.
| |
[pagina 248]
| |
2[regelnummer]
Wij zijn slechts kort van duur,
In onzen kring op aarde;
De dood wenkt ieder uur,
Ontziet noch rang, noch waarde;
Hij snijdt, als gras, ons af,
Hoe kort of lang wij leven,
Om ons, aan 't stille graf,
Tot stof, ter prooi te geven.
3[regelnummer]
O Sterf'lijkheid! wat reên
Zijn wij op aard' geschapen?
Gij, doof voor 't droef geween,
Doet elk den doodslaap slapen;
Is 't dan genoeg, dat gij
Ons voert naar uwe woning,
Daar, door uw' heerschappij,
Verzamelt Slaaf en Koning?
| |
[pagina 249]
| |
4[regelnummer]
O! wat is dan ons lot,
Wat zegt het, mensch te wezen,
Voor luttel zingenot,
U, Sterf'lijkheid! te vreezen?
Dan, neen: uw heilvol doel,
Leert ons de dagen tellen,
Die wij, in 't aardsch gewoel,
Als schimmen voort zien snellen.
5[regelnummer]
O God! hoe broos en teêr,
Zijn onze levenskrachten;
Och! dat dit ieder leer',
Zijn' leeftijd, dierbaar t'achten!
Gij hebt den levenskring,
Reeds in uw boek geteekend,
Dien, voor elk sterveling,
Van uur tot uur berekend.
| |
[pagina 250]
| |
6[regelnummer]
Och! leer ons hier den tijd
Des levens, zoo besteden,
Dat onze laatste strijd,
Niet vrucht'loos wordt gestreden;
Dan doet de sterf'lijkheid,
Noch dood, noch graf, ons beven,
Maar, in u voorbereid,
Met vreugd den doodsnik geven.
|
|