Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
[pagina 237]
| |
XXXVIIste lied.
| |
[pagina 238]
| |
3[regelnummer]
'k Zie david, op zijn' bloedschulds klagt,
Als Boeteling, het harte scheuren;
Ik hoor manass', in assurs magt,
Zijn' euveldaden diep betreuren;
'k Zie petrus, die zijn' val beschreit,
Als beelden der Boetvaardigheid.
4[regelnummer]
O! waar wordt ooit genaê en licht,
In 't hart gestort, voor 't hemel leven,
Dan daar, waar men vol weedom zwicht,
Voor al wat wereldmin kan geven;
Waar men opregt zijn' schuld betreurt,
Het hart, en niet de kleêren scheurt!
5[regelnummer]
De ware boet'ling, wars van schijn,
Kan nimmer veinzerij gedoogen,
Zijn schuldgevoel is harte pijn,
En schaamte voor Gods alziend' oogen;
| |
[pagina 239]
| |
Naauw durft hij 't oog ten hemel slaan,
Bij 't prangen zijner euveldaân.
6[regelnummer]
De Tollenaar, geen Farizeen,
Kan, met zijn ootmoed, God behagen,
Boetvaardigheid leert hem alleen,
Zijn' onmagt zien, zijn' schuld beklagen,
Ach! waar dan heen? naar God? o ja!
Naar jezus bloed, naar Golgotha.
7[regelnummer]
‘O God!’ zoo leert Boetvaardigheid,
Haar boetelingen, biddend', smeeken;
‘Genaê, o Oppermajesteit!
Vergeef all' onze zielgebreken;
Wie toch zal, Heer! voor U bestaan,
Zoo Gij met ons in 't regt wilt gaan!’
8[regelnummer]
‘Och Heer! ontferm U, zie ons aan,
Met onze diep getroffen wonden;
| |
[pagina 240]
| |
Hoe vaak wij, op de levensbaan,
Uw' goedheid en uw' wetten schonden;
Genaê, o God! verstoot ons niet,
Daar nu ons oog op jezus ziet!’
9[regelnummer]
Gelukkig hij, die zoo zijn' schuld
Mag zien, en voor zijn' God betreuren;
Wiens hart met ootmoed is vervuld,
Om 't uit den doodslaap op te beuren,
Die daartoe licht, geloof en kracht,
Uit jezus dierbaar bloed verwacht.
10[regelnummer]
Och! wierp zoo ieder mensch, o Heer!
Met zondenrouw en ootmoed tevens,
Voor uw' genade-troon zich neêr,
Hij smaakte, op den weg des levens,
De hemelvreugd voor zijn gemoed,
Gekocht door jezus offerbloed.
|
|