ALs ick eens om een pijntje was,
En trock gelijck een Hoos,
De koele Vocht uyt 't helder Glas,
Wierd' ick verheught, en koos
De Wijn tot mijn Vriendin, en teegh
Aen 't kussen met die Bruydt,
Tot dat ick lust tot Dichten kreegh,
En zongh dit Deuntje uyt.