| |
| |
| |
| |
| |
| |
Feestrijmpjes.
Trek de kat bij het haar,
Trek den hond bij den start,
Dan heb je alle jaar wat.
De bakker sloeg zijn vrouw
De knuppel en woû niet breken,
De vrouw en woû niet spreken;
De knuppel die brak, de vrouw die sprak;
De vrouw kroop in den oven.
De bakker haar achternaar;
Driekoningen, Driekoningen!
Koopt mij een nieuwen hoed,
Mijn vader mag 't niet weten,
Mijn moeder heeft geen geld.
Is dat niet slecht gesteld?
| |
| |
Een haantje op een stokje,
Een gaatje door zijn rokje,
Een stukje van zijn linkerpoot:
Nu is 't heele haantje dood.
Sinterklaas, goed heilig man!
Trek jou besten tabberd an;
Rijd er meê naar Amsterdam,
Van Amsterdam naar Spanje,
Geef wat in mijn schoentje,
Geef wat in mijn laarsje;
Voor kinders en voor menschen;
Naar hem is al ons wenschen.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Kloêntje, kloêtjen garen,
Een meisje van zeven jaren,
Mooi Jantje keer je eens omme.
Mooi Jantje heeft zich al ommegekeerd,
Dat heeft hij van dat meisje geleerd;
Mooi meisje keer je eens omme;
Mooi meisje heeft zich omgekeerd,
Dat heeft ze van haar broertje geleerd;
Mooi meisje keer je eens omme.
Wide, wadde, winkel, tenkel, tantje;
Wide, wadde, winkel, tenkel, tieter,
| |
| |
Zal ik nog dat kransje dragen?
Koekoek! hoelang zal ik leven?
Ooievaar heeft de kindertjes lief.
Wanneer zal je thuis komen?
Ooievaar komt van avond thuis.
Dertig dagen heeft November,
April, Juni en September,
De andre hebben dertig en een
Uitgenomen Februari alleen;
Want die heeft er viermaal zeven,
't Schrikkeljaar nog één daarneven.
| |
| |
| |
| |
De daagjes, die gaan lengen,
De nachtjes, die daar strengen.
Sneeuwt nog wel een witten hoed.
Een sneeuwtje in de slijk,
Een vorstje aan den dijk.
Binnen drie dagen ijs, dun of dik.
Maar een kring om de zon,
Daar schreien vrouwen en kinders om.
| |
| |
Liegt dat hij zwart wordt;
Voor de kleine Poppedeine
| |
| |
|
|