Brieven. Deel 7. 2 juli 1937-30 november 1938
(1981)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
3222. Aan J. Greshoff: Tjitjoeroeg, 2 juli 1937Tjitjoeroeg, 2 Juli 1937. Beste Jan, Een paar dagen geleden stuurde ik je, per gewone mail maar aangeteekend, twee besprekingen voor G.N.. Daarna maakte ik mij op om het stuk over Fosca (politieroman) voor je te schrijven maar een brief van Menno nam alle lust weg.Ga naar voetnoot1. Menno kapittelde me nl. over mijn ultimatums en kankertoon, waar ook jij zoo'n last van had, en stelde mij voor de correspondentie ‘op te schorten’. Dit lijkt mij ook het beste, maar dan is het beter dat ik joù dan ook niet meer schrijf, dan hebben jullie allebei geen hinder meer van me. Ik schijn hier op Java een ontzettende rotvent te worden en jullie treft geen blaam, dus... In ieder geval begrijpen we elkaar blijkbaar absoluut niet meer, want ook ik laat me kielhalen als ik nog iets van jullie mentaliteit begrijp. Dat is geen prettige toestand voor briefwisseling, en ik merk in de eerste plaats dat het mij op 't oogenblik fysiek onmogelijk is nog iets voor G.N. te schrijven. Ik heb mij blijkbaar te zeer in de beteekenis van dat tijdschrift (voor mij) vergist, en Menno en jij begrijpen elkaar op een manier die haast te goed, die roerend is, dus de fout ligt zeker bij mij. Hoe ik precies tegenover G.N. en de Saks-affaire sta, heb ik je nu een week geleden (?) uitvoerig uitgelegd, dus daarover niet meer. Wie dàt niet begrijpt, begrijpt niets meer van me. Menno schrijft me dat mijn reactie op Saks hem onzinnig voorkomt; hierop kan ik dan alleen antwoorden dat ik het, in dat geval, volslagen kolder vind dat hij den dooden Edu te lijf gaat voor de reputatie van den dooden Multatuli,Ga naar voetnoot2. en dat deze lamme familiehistorie wordt opgerakeld, terwijl het blijkbaar in jouw en zijn oogen volstrekt niet erg is als een Saks, uren achtereen - en in G.N. - mag leuteren dat Multatuli zich in Lebak als een belachelijke hansworst heeft gedragen. Ik vind Lebak dan nog wel een stuk belangrijker voor de waarde en het karakter van Multatuli, dan of Edu een schoft was. En waarom Menno zoo vreeselijk kwaad geworden is op dien anonymus in de N.R.C. (Dominicus?)Ga naar voetnoot3. is mij nu ook volstrekt onduidelijk. Voor mij | |
[pagina 12]
| |
is Saks 10 × meer ‘Droogstoppel’ en 10 × walgelijker; die andere heer praatte maar wat na voor zijn gelegenheidsstukje van misschien 5 cent de regel; die was niet zoo ‘gedreven’, en zoo ijverig! Maar hoe dan ook, dit alles bewijst altijd maar meer dat we elkaar niet meer verstaan; en gegeven mijn rottoon wordt het voor jullie dan natuurlijk wel erg moeilijk. Zal ik dat boek van Fosca aan een ander doorsturen? Misschien is het iets voor Gino? Schrijf dit dan omgaand per briefkaart bijv., ik zal er direct voor zorgen. Hieronder nog één wenk voor Menno (aan wien je dezen brief moet doorsturen, omdat hij wschl. voor heel lang mijn laatste zal zijn). Als hij dat dankbare ‘vergiftigingscomplex’ van Mult. nu gaat behandelen - in Augustus? - waarbij Lebak en Edu dan natuurlijk één lijn moeten vormen, laat hij dan niet vergeten dat Mult. dat ‘complex’ dan in en door Lebak heeft opgedaan. Hij heeft het vergiftigingsgeval van zijn voorganger Carolus niet uitgevonden, al bleek (?) deze later niet vergiftigd te zijn; men dacht in Lebak (Carolus' weduwe zelf, de controleur Langeveld van Hemert e.a.) dat Carolus vergiftigd was. Zooiets is bovendien in Indië 100 × voorgekomen, komt nù nog voor, heeft in deze ‘toestanden’ niets vreemds of fantastisch. Dat Mult. daarna in een vergiftigingsvrees geleefd heeft, bekent hij zelf volmondig in de Havelaar, maar zóó erg en benauwd als de vuil-Saksen het voorstellen was het zeker niet; want dan was hij niet, zonder noodzaak, nog 11 volle dagen op zijn post gebleven, na zijn ontslag te hebben gekregen; dan was hij 'm gesmeerd, na indiening van zijn ontslag. Dit is geen verhaal uit Havelaar, maar een feit dat ik stomweg uit de data geverifieerd heb. Misschien heeft Menno er nog iets aan.Ga naar voetnoot4. Tot slot - altijd weer omdat ik hierna niet meer schrijven zal - dit: Menno schijnt zeer geïrriteerd door het feit dat Bep en ik onze medewerking aan Schilt hebben opgezegd. Wij hebben ongelijk, vindt hij, en bovendien, wij zijn pretentieus. Ik heb over deze beweringen nu 3 of 4 dagen nagedacht en vind ze iederen dag een beetje bêter. Ik vraag me af wàt M. van ons verlangt en of hij de krant nu zoo geweldig au sérieux is gaan nemen dat hij op grond daarvan tot | |
[pagina 13]
| |
deze opvattingen komt. Ziehier de zaak volgens ons.Ga naar voetnoot5. Bep (èn ik) zijn meer dan 3 jaar (bijna 4) correspondent geweest v/h Vad. in Parijs. Schilt kende ons dus meer dan genoeg. Toen wij hier waren, vroegen wij aan Menno of wij indische brieven mochten schrijven. Menno zei ja uit naam v. Schilt, mits niet over politiek. - Bon; we schreven dus ‘cultureele’ brieven, goed of niet goed, maar uitsluitend ingesteld op deze krant. Bovendien zouden ze ditmaal worden onderteekend (althans met initialen). Sur ce, besluiten wij die reis over Java naar Bali te maken. Daar die vòl ‘cultureele’ bevindingen zou zijn, dachten we meteen er een rijke oogst van te kunnen maken voor Het Vad.. Maar wij waren aan een bepaalde tijd gebonden, daar Bep vóór eind Mei in Bandoeng terug moest zijn voor die eindexamen-commissie. Verplicht tot haast dus, wendt zij zich tot S.S. (spoorwegen) hier om reductie. Die reductie, van 25%, dus voor ons van zéér veel belang, wordt hier zeer gracieuselijk verstrekt tegen het minste bewijsje. Bep, die meende alle recht te hebben, om zich en mij als ‘correspondent’, althans als medewerkerGa naar voetnoot*, te beschouwen van Het Vad. (en nogmaals, dit alles is tenslotte bulkende flauwekul, niet?) liet mij aan Menno schrijven om even zoo'n kaart (of ander papier tot bewijs) te vragen van Schilt. Geen van ons beiden heeft kunnen vermoeden, dat het zóó'n hoogernstig, officieel geval was, als Menno het nu voorstelt. Edoch, voor Menno was dit blijkbaar zoo: althans hij durfde er Schilt niet eens over praten! Dit wisten wij niet. Had hij mij dat carrément en per keerende post geschreven, dan waren wij mans genoeg geweest om het persoonlijk aan Schilt te vragen. Dat wij dit niet deden, was eenvoudig omdat deze snertzaak voor ons vanzelf sprak - blijkbaar héél verkeerd en onbeschaamd van ons - en omdat alles, ook het aannemen van onze indische correspondentie, over Menno was gegaan. Volgens onze bescheiden meening heeft Menno met zijn manoeuvre hier dus een fout gemaakt, waar de heele verdere rotzooi uit | |
[pagina 14]
| |
voortkomt. Je hoèft dit natuurlijk niet te begrijpen, gegeven jullie eensdenkendheid, maar ik wil het je toch geschreven hebben, vanuit mijn onwaardigheid. We hoorden niets. Uit Djokdja (op reis dus al) schreef ik Menno opnieuw, omdat Bep er niets van begreep dat die kaarten (of dat bewijsje) er niet waren, en omdat ze het al minder aardig van Menno vond dat hij er niet gauwer werk van had gemaakt. Op dit schrijven ook geen antwoord. Hier terug, en al vrij lang, en nog steeds niets ziende verschijnen, schreef ik Menno weer, hem erop wijzend dat we die 25% zouden moeten terugbetalen, wat voor ons niet zoomaar niets is, als die kaarten uitbleven.Ga naar voetnoot* Op het punt die brief te verzenden, kwam een brief van Menno, vòl gekanker over Het Vad., de nieuwe geest daar, enz. Daarin stond: dat Schilt ‘zeer zuinig’ was met dat soort kaarten en dat er nù zeker ‘geen kijk’ op was. Mij volkomen solidair voelend met Menno - jullie moeten nu eenmaal aannemen dat ik zoo idioot bèn, want vroeger apprecieerden jullie dit nog al in me en ik herinner me niet ooit anders geweest te zijn - had ik maar één idee: ‘Zoo'n godvergetesche kruienier! En ze pesten Menno ook nog.’ Intusschen, daar de zaak vnl. Bep aanging, ben ik naar Bandoeng gereisd om haar Menno's brief te laten zien. En nu is Bep door omgang met mij blijkbaar grondig met pek besmet, want zij aarzelde geen oogenblik. Ze vond den heer Schilt even kruieniersachtig, even ongepast dikdoenerig, in zóó'n snertzaak als deze, en schreef hem dat zij, gegeven zijn opvattingen, liever niet verder meewerkte aan zijn krant. Waarvan ik, in mijn nog steeds onverzonden brief, Menno op de hoogte stelde. Van een ultimatum van mij hierin aan Menno geen sprake. Maar dat hij dat zoo gevoeld heeft, is best mogelijk, gezien dat de heele kruieniersopvatting en voorstelling van Schilt uit zijn koker kwam, dat hij, altijd om bestwil dan!, zich in de plaats van een gesupposeerden kruienier Schilt had gesteld. Conclusie: wij zijn onuitstaanbaar en pretentieus omdat wij het verdommen om medewerker te zijn van een krant waar wij zóó laag gecôteerd staan. Begrijp je: daar begrijp ik weer geen spatje van. Volgens mij is een krant pretentieus, die zijn medewerkers dergelijke | |
[pagina 15]
| |
bewijsjes ontzegt, en niet alleen pretentieus, maar volkomen minderwaardig. Dergelijke manieren dacht ik me alleen nog maar mogelijk bij de een of andere locale persgrootheid in Arizona; hier in Indië althans is men al boven dit peil uitgegroeid. Menno meent zeker te weten dat Schilt deze kaarten ‘in zijn eigen hand’ wenscht te houden. Wat dat zeggen wil, begrijp ik weer niet: hij moet toch wel ongehoord pretentieus zijn, om zoo weinig te betalen als Het Vad. dat doet, en dan nog zijn medewerkers tegen te werken, wanneer zij probeeren althans op hun reiskosten reductie te krijgen! Ik laat hier buiten beschouwing dat die reis ons ± f 400. gekost heeft en ons nu dus f 500Ga naar voetnoot* zal kosten, als wij die reductie niet ‘er door’ krijgen. Menno vindt dat ‘zoo erg niet’, heeft hij voor ons uitgemaakt; althans, hij vindt dat er ‘erger’ dingen zijn. Ik ook, maar ik zou dit niet zoo geïrriteerd voor hem uitmaken, als ik, door mijn jokken, de zaak voor hem verpest had, en als hij extra rekeningetjes van over de 1000 frs. van Gille kreeg, die hij niet goed wist te betalen. Dit onverschillige gedoe, dat ik blijkbaar door de afstand, of door mijn kankertoon, mij op de hals heb gehaald, laat ik liever buiten beschouwing. Wat mij het meest ergert, is de ‘officieelerige’ manier waarop Menno Schilt - althans diens gesupposeerde onhebbelijkheid - gelijk geeft, ons kapittelt omdat wij de zaak ‘incorrect’ behandeld hebben (zijn optreden is hierin akelig correct geweest!) en ons voor pretentieus uitmaakt omdat wij het op die manier verder verdommen. Ik vraag me af: hoeveel krantenbedrijf is er misschien noodig vóór men komt tot dergelijke m.i. volstrekt falikante opvattingen. Als ik Menno was geweest, had ik misschien ook liever Schilt niet gesproken. Ik had dan een mooi papier genomen met Het Vaderland erop, in de mooiste letters. En daarop had ik geschreven: ‘Ik, ondergeteekende, zoo en zoo, verklaar hiermee dat X en Y medewerker zijn van mijn krant’ (of ‘van mijn kunstafdeeling van de krant’.) Daarop had ik eerder gerekend dan op het standje over incorrect gedrag. Hoe men zich vergissen kan! Hoe of meneer Schilt, al dan niet gesupposeerd, zijn andere medewerkers wenscht te behandelen, met welke mate van onhebbelijke en kruieniersachtige en dikdoenerige pretentieusheid, gaat Bep en | |
[pagina 16]
| |
mij niet aan. Ons zal hij niet zoo behandelen zonder dat wij hem meteen de rug toekeeren. Ik was zoo naief te gelooven dat ieder behoorlijk mensch dit meteen met mij eens zou zijn (on en trouve encore, weet je). Ik merk dat een van mijn beste vrienden mij daarvoor uitkaffert. Als ik niet de boel verklaren kon door de irritatie waardoor Menno's leugen om bestwil hem gebracht heeft - dat hij Bep op deze manier een figuur laat slaan tegen Schilt laat hij zelf doodrustig buiten beschouwing - zou ik bijna gaan gelooven dat Varangot gelijk krijgt.Ga naar voetnoot6. Verder slaat Bep een figuur tegenover de S.S. Nu nog iets: want Menno schrijft ook dat hij niet met een vriend kiften wil over een anderen vriend - deze brief is van a tot z voor Menno bestemd. Ik heb mij over deze snertzaak verklaard, dat is alles; en ik voel jullie als solidair tegen mij, dus deze ‘verdediging van mijn ultimatum’ is voor jullie beiden. Ook dat lijkt mij gewoon een staaltje van mijn plicht. Ik kan je verzekeren dat ik Menno geen tiende heb meegedeeld over mijn walg van de Saks-affaire, wat ik jou niet geschreven had; maar wat mogelijk wantrouwen over dat ‘kiften’ betreft, ieder van mijn brieven aan hem is ook voor jou bestemd. Ik laat jullie nu aan commentaar en eensdenkendheid over mij over; ik heb nu het gevoel dat ik me volledig heb verklaard. Begrijpen jullie nu nog niets, dan is het inderdaad hoog tijd dat we er alle 3 het zwijgen toe doen. In Menno's programma was opgenomen dat we wel èrg hartelijk aan elkaar zouden denken, onverminderd hartelijk, ondanks de briefopschorting. Hartelijk aldus, steeds je E.
P.S. Je hoeft hierop niet te antwoorden. Antwoord alleen wèl op den briefGa naar voetnoot7. dien je van den echtgenoot van Pepi vermoedelijk krijgen zal.
Noot: Menno schreef dat jullie al ongeveer ‘sidderen’ als er een epistel van mij komt. Geef je de moeite dit nog heelemaal, rustig te lezen. Daarna zal ik jullie niet meer plagen. |
|